RvdW 2002, 112
Verklaring als bedoeld in art. 2:403 lid 1 sub f BW (‘403-verklaring’); strekking; uitleg; intrekking; verzet op de voet van art. 2:404 lid 5 BW.
HR 28-06-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4663 (Akzo Nobel/ING Bank)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28 juni 2002
- Magistraten
R. Herrmann, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein
- Zaaknummer
OK95
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
AE4663
- Roepnaam
Akzo Nobel/ING Bank
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE4663, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑06‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE4663, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2002
- Wetingang
BW art. 2:403; BW art. 2:404; BW art. 3:245; Rv art. 420
Essentie
Verklaring als bedoeld in art. 2:403 lid 1 sub f BW (‘403-verklaring’); strekking; uitleg; intrekking; verzet op de voet van art. 2:404 lid 5 BW.
De door een moedermaatschappij op de voet van art. 2:403 lid 1 sub f BW afgelegde schriftelijke verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit rechtshandelingen van de dochtervennootschap voortvloeiende schulden is een niet tot een bepaalde partij gerichte eenzijdige rechtshandeling op grond waarvan rechtstreekse aansprakelijkheid van de moedermaatschappij ontstaat. De contractant van de dochtermaatschappij kan jegens de moedermaatschappij geen recht ontlenen aan art. 2:403 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.