NJ 2002, 420
Gemeenschap: machtiging tot te gelde maken gemeenschappelijk goed; bevoegdheid rechter in kort geding; inschrijving van de uitspraak.
HR 21-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4380
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 juni 2002
- Magistraten
P. Neleman, J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C00/250HR
- Conclusie
A-G de Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AE4380
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Goederenrecht / Gemeenschap
Personen- en familierecht / Relatievermogensrecht
Erfrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE4380, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE4380, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑06‑2002
- Wetingang
BW art. 3:174; BW art. 3:300; BW art. 3:301
Essentie
Gemeenschap: machtiging tot te gelde maken gemeenschappelijk goed; bevoegdheid rechter in kort geding; inschrijving van de uitspraak.
De President in kort geding is bevoegd op de voet van art. 3:300 lid 2 BW te bepalen dat zijn uitspraak in de plaats zal treden van een (deel van een) akte als bedoeld in die bepaling. Ook een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in art. 3:174 lid 1 BW kan bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding worden verleend. Art. 3:301 lid 1 BW legt de voorwaarden vast onder welke een op ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.