RvdW 2002, 15
Arbeidsrecht; loonvordering. Schadestaatprocedure: bevoegdheid tot matiging; gebondenheid aan beslissing in hoofdprocedure. Devolutieve werking appèl.
HR 11-01-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD8044
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 januari 2002
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C00/125HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AD8044
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Verbintenissenrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AD8044, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑01‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AD8044, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2002
- Wetingang
BW art. 7:610; BW art. 7:680; Rv art. 332 (oud); Rv art. 612
Essentie
Arbeidsrecht; loonvordering. Schadestaatprocedure: bevoegdheid tot matiging; gebondenheid aan beslissing in hoofdprocedure. Devolutieve werking appèl.
Bij de beoordeling van de grief van de werkgever in de schadestaatprocedure dat de loonvordering onvoldoende is gematigd, was de Rechtbank gehouden opnieuw in de beoordeling te betrekken de door de Kantonrechter verworpen stelling van de werknemer dat uit het dictum in de hoofdprocedure voortvloeit dat de ruimte tot matiging thans niet meer aanwezig is. Voor het antwoord op de vraag of en in hoeverre de rechter in de schadestaatprocedure bevoegd is de loonvordering van de werknemer te matigen (partijen hebben geen bezwaar gemaakt ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.