RvdW 2001, 139
Antilliaanse zaak. Verbod partij-getuige van art. 1929 lid 1 BWNA; concordantiebeginsel; art. 6 EVRM; uitleg Dombo-arrest.
HR 10-08-2001, ECLI:NL:PHR:2001:ZC3655
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 augustus 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, 0. de Savornin Lohman, P.C. Kop
- Zaaknummer
R99/198HR
- Conclusie
A-G Bakels
- LJN
ZC3655
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:ZC3655, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑08‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:ZC3655, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑08‑2001
- Wetingang
Essentie
Antilliaanse zaak. Verbod partij-getuige van art. 1929 lid 1 BWNA; concordantiebeginsel; art. 6 EVRM; uitleg Dombo-arrest.
Het EHRM heeft in het Dombo-arrest niet geoordeeld dat de regel dat partijen niet als getuigen kunnen optreden als zodanig onaanvaardbaar is, doch slechts dat onaanvaardbaar is dat personen die een vergelijkbare positie innemen t.a.v. het bewijsthema verschillend worden behandeld t.a.v. de bevoegdheid als getuige op te treden; het Dombo-arrest strekt ertoe te waarborgen dat procespartijen gelijke kansen hebben bij de bewijslevering door hen op gelijke voet te brengen wat betreft de bekwaamheid om in een procedure als getuige op te treden. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.