HR, 29-06-2001, nr. C99/269HR
ECLI:NL:PHR:2001:AB2432
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2001
- Zaaknummer
C99/269HR
- LJN
AB2432
- Roepnaam
Bloemsma/Boot Service Hattuma
Industromontaza/Banfic
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Verzekeringsrecht (V)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AB2432, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑06‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB2432
ECLI:NL:PHR:2001:AB2432, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB2432
- Vindplaatsen
NJ 2001, 476 met annotatie van P.A. Stein
VR 2001, 186
JAR 2001/141
JOL 2001, 417
NJ 2001, 476 met annotatie van P.A. Stein
RvdW 2001, 125
VR 2001, 186
JWB 2001/187
JAR 2001/141
Uitspraak 29‑06‑2001
Inhoudsindicatie
-
29 juni 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/269HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
INDUSTROMONTAZA D.O.O., gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 28 mei 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Industromontaza - gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam en gevorderd Industromontaza te veroordelen om aan [verweerder] te betalen de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Industromontaza heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 13 januari 1998 Industromontaza toegelaten te bewijzen hetgeen onder 8 van zijn vonnis is omschreven.
Tegen dit tussenvonnis heeft Industromontaza hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 1 april 1999 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak naar de Kantonrechter te Rotterdam verwezen teneinde op de hoofdzaak te beslissen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Industromontaza beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Industromontaza toegelicht door haar advocaat alsmede door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad, en voor [verweerder] door zijn advocaat alsmede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai eveneens advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 6 juni 1992 is aan [verweerder], die door zijn werkgeefster Industromontaza tewerkgesteld was bij Wilton Feijenoord B.V., in de uitoefening van zijn werkzaamheden aan boord van de "Nedlloyd Neerlandia" een ongeval overkomen waarbij hij gewond is geraakt aan zijn knie.
(ii) De afdeling beveiliging van Wilton Feijenoord B.V. heeft van dit ongeval melding gemaakt in een "dag- en nachtrapport". Daarin staat als verklaring van [verweerder] opgenomen: "Ik wilde van een luikhoofd sb-zijde, afstappen. Ik stapte op de +/- 1 mtr. hoge kraanrail van het schip. Daardoor kwam ik ten val."
(iii) De Bedrijfsgezondheidsdienst van Wilton Feijenoord B.V. heeft een ziekte/ongevalsrapport opgemaakt waarin het ongeval als volgt wordt omschreven: "tijdens het afstappen van luikhoofd aan boord van het m.s. "Nedlloyd Neerlandia" op de rail van de dekkraan uitgegleden, vermoedelijk gescheurde knieband".
(iv) De advocaat van [verweerder] heeft Industromontaza bij brief van 30 juni 1994 namens [verweerder] aansprakelijk gesteld voor het hem overkomen ongeval.
3.2 Bij (verbeterde) dagvaarding van 28 mei 1997 heeft [verweerder] Industromontaza gedagvaard voor de Kantonrechter en schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. Aan zijn vordering heeft hij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij, alleen achtergebleven op het schip, opdracht heeft gekregen twee pakken elektroden mee te nemen naar zijn werkplek, dat hij daarmee een steile muurtrap moest beklimmen, waardoor hij slechts één hand vrij had, en dat hij daarbij zijn evenwicht heeft verloren en is gevallen. Industromontaza heeft deze toedracht van het ongeval onder verwijzing naar de in 3.1 onder (ii) en (iii) vermelde rapporten betwist. Bij vonnis van 13 januari 1998 heeft de Kantonrechter aan Industromontaza bewijs opgedragen van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. De Rechtbank heeft dit vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft de Rechtbank onder toepassing van art. 7:658 lid 2 BW overwogen dat op Industromontaza de bewijslast rust van de door haar gestelde toedracht van het ongeval en van de genomen voorzorgsmaatregelen die redelijkerwijze in verband met de aard van de werkzaamheden van haar gevorderd konden worden, althans van het feit dat het nalaten van het treffen van deze maatregelen het ongeval niet heeft veroorzaakt. De Rechtbank overwoog voorts dat zij geen aanleiding ziet om een onderscheid te maken tussen de toedracht van het ongeval enerzijds en het treffen van adequate (voorzorgs)maatregelen door Industromontaza anderzijds. Uit de "summiere rapportages" kon naar het oordeel van de Rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door [verweerder], onvoldoende bewijs worden geput voor de door Industromontaza ingenomen stellingen. Het middel keert zich tegen deze oordelen van de Rechtbank.
3.3 Onderdeel 1 van het middel is ingetrokken.
3.4 Onderdeel 2 betoogt dat de bewijsregel in lid 2 van art. 7:658 BW niet meebrengt dat Industromontaza de toedracht van het ongeval op 6 juni 1992 heeft aan te tonen in die zin dat niet het door [verweerder] beweerde ongeval maar het door haar gestelde ongeval heeft plaatsgevonden. Het onderdeel faalt. Nu in dit geding vaststaat dat [verweerder] de gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is Industromontaza ingevolge voormelde bepaling voor deze schade aansprakelijk tenzij zij, in het onderhavige geval, aantoont dat zij de in lid 1 van deze bepaling bedoelde verplichtingen is nagekomen. Deze bepaling impliceert dat op Industromontaza ook de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust voor zover zij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen.
3.5 Onderdeel 3a strekt ten betoge dat de Rechtbank (i) heeft miskend dat onder de omstandigheden van dit geval de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [verweerder] in afwijking van de in art. 7:658 lid 2 BW neergelegde bijzondere regel van bewijslastverdeling het bewijs dient te leveren van de toedracht van het door hem gestelde ongeval, althans (ii) nader had moeten motiveren waarom deze eisen onder de bedoelde omstandigheden toch niet meebrengen dat de bewijslast aldus wordt verdeeld. Onderdeel 3b klaagt dat, mocht het vonnis van de Rechtbank impliciet het oordeel inhouden dat de bewijsregel in lid 2 van art. 7:658 geen afwijking op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid kan meebrengen, dit oordeel onjuist is.
Bij de beoordeling van deze onderdelen dient te worden vooropgesteld dat niet is uitgesloten dat onder bijzondere omstandigheden moet worden geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat toepassing van een bijzondere regel van bewijslastverdeling als de onderhavige achterwege moet blijven en dus moet worden uitgegaan van de hoofdregel van art. 177 Rv. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft de Rechtbank de grieven van Industromontaza niet aldus opgevat dat zij zich heeft beroepen op zodanige omstandigheden dat, ook tegen de achtergrond van de strekking van art. 7:658 lid 2 de werknemer te beschermen, moet worden geoordeeld dat naar de eisen van redelijkheid en billijkheid deze bepaling buiten toepassing dient te blijven. Nu de Rechtbank, hiervan uitgaande, niet op deze kwestie is ingegaan, kunnen de onderdelen 3a en 3b die berusten op de veronderstelling dat de Rechtbank een daartoe strekkend betoog heeft verworpen, bij gebrek aan feiteljke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.6 Onderdeel 4 slaagt. Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, is niet begrijpelijk waarom de hiervoor in 3.1 onder (ii) en (iii) vermelde rapporten, waarin klaarblijkelijk op grond van de eigen verklaring van [verweerder] - die pas geruime tijd na het ongeval met een afwijkende lezing is gekomen - de toedracht van het ongeval is omschreven, onvoldoende bewijs kan worden geput. Beide rapporten hebben mede tot doel zo kort mogelijk na het ongeval de toedracht ervan vast te leggen. De daarin gegeven omschrijving van de toedracht is niet onduidelijk of onvolledig, zodat de klacht dat zonder nadere motivering die ontbreekt, niet valt in te zien waarom - naar het kennelijk oordeel van de Rechtbank - een uitgebreidere of andere omschrijving van het ongeval zou moeten zijn gegeven dan thans is geschied, eveneens gegrond is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 1 april 1999;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Industromontaza begroot op ƒ 723,05 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 29 juni 2001.
Conclusie 29‑06‑2001
Inhoudsindicatie
-
Rolnummer C99/269
mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense
Zitting 20 april 2001
Conclusie inzake
Industromontaza D.O.O.
tegen
[Verweerder]
Edelhoogachtbaar College,
Inleiding
In deze zaak komt thans eiseres tot cassatie Industromontaza op tegen het oordeel van de Rechtbank dat ingevolge art. 7:658 lid 2 BW op haar als werkgever de bewijslast rust van de toedracht van het ongeval dat haar werknemer, thans verweerder in cassatie [verweerder], in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen.
2. Tussen partijen staat vast dat [verweerder], door zijn werkgeIndustromontaza bij Wilton Feijenoord B.V. tewerkgesteld, op 6 juni 1992 in de uitoefening van zijn werkzaamheden aan boord van de "Nedlloyd Neerlandia" schade heeft geleden doordat hij op de werkplek ten val is gekomen en daarbij letsel aan zijn knie opliep. Over de toedracht van het ongeval verschillen partijen van mening, evenals over de vraag of Industromontaza heeft voldaan aan de ingevolge art. 7:658 lid 1 BW op haar rustende verplichting die maatregelen te treffen die redelijkerwijze nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Partijen hebben ook gestreden over de vraag of de aansprakelijkheid van de werkgever moet worden beoordeeld aan de hand van het na het ongeval, op 1 april 1997, in werking getreden art. 7:658 BW. De Rechtbank heeft laatstgenoemde vraag bevestigend beantwoord; zij oordeelde dat aan bedoelde bepaling onmiddellijke werking toekomt. Middelonderdeel 1, geconcipieerd voordat Uw Raad zijn arrest wees van 10 december 1999, NJ 2000, 211, m.nt. PAS, bestrijdt dat oordeel. Industromontaza heeft dit middelonderdeel bij haar schriftelijke toelichting ingetrokken onder verwijzing naar Uw zojuist genoemde arrest, waarin Uw Raad oordeelde dat art. 7:658 onmiddellijke werking heeft.
3. [Verweerder] heeft Industromontaza bij inleidende dagvaarding van 28 mei 1997 aangesproken tot vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade. Daarbij heeft hij zijn lezing van de toedracht van het ongeval gegeven. Hij stelt dat hij gebruik moest maken van een steile muurtrap om zijn werkplek te bereiken, dat hij zich slechts met één hand kon vasthouden omdat hij in zijn andere hand elektroden vast had die hij moest meenemen naar zijn werkplek, dat hij zijn evenwicht verloor en ten val kwam waarbij hij letsel opliep; omdat hij geheel alleen was, is pas na enige tijd - op zijn geroep - hulp komen opdagen, waarna hij met behulp van een kraan is afgevoerd en vervolgens naar het ziekenhuis is gebracht. Aldus [verweerder].
4. Industromontaza heeft de door [verweerder] gegeven lezing bestreden. Zij heeft daarbij verwezen naar het "dag- en nachtrapport" en het ongevalformulier, opgemaakt door de afdeling beveiliging en door de Bedrijfsgezondheidsdienst van Wilton Feijenoord. In eerstgenoemd rapport staat vermeld dat het ongeval zich heeft voorgedaan aan boord van de "Nedlloyd Neerlandia" en is als verklaring van [verweerder] omtrent de toedracht opgenomen: "Ik wilde van een luikhoofd sb-zijde afstappen. Ik stapte op de +/- 1 mtr. hoge kraanrail van het schip. Daardoor kwam ik ten val." Het ongevalsformulier beschrijft het ongeval als volgt: "Tijdens het afstappen van luikhoofd aan boord van het ms "Nedlloyd Neerlandia" op de rail van de dekkraan uitgegleden, vermoedelijk gescheurde knieband."
Industromontaza heeft aangevoerd dat dit ongeval niets van doen heeft met een gebrek aan zorg; subsidiair heeft zij betoogd dat ook geen sprake is geweest van een gebrek aan zorg ingeval de door [verweerder] gegeven lezing van de toedracht voor juist moet worden gehouden.
5. De Kantonrechter te Rotterdam heeft bij tussenvonnis van 13 januari 1998 geoordeeld dat Industromontaza de door haar gestelde toedracht van het ongeval moet bewijzen, alsmede dat die voorzorgsmaatregelen zijn genomen die redelijkerwijze in verband met de aard van de werkzaamheden van haar gevorderd konden worden, dan wel dat het nalaten van het treffen van maatregelen het ongeval niet heeft veroorzaakt. De Kantonrechter heeft Industromontaza toegelaten tot bewijslevering.
6. De Rechtbank te Rotterdam heeft dit tussenvonnis bekrachtigd bij vonnis van 1 april 1999. Zij heeft vooropgesteld dat het in dit geval toepasselijke art. 7:658 lid 2 BW bepaalt dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in het eerste lid van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Nu Industromontaza niet heeft betwist dat de schade van [verweerder] is geleden in de uitoefening van diens werkzaamheden, moet - aldus de Rechtbank - met de Kantonrechter worden vastgesteld dat Industromontaza de door haar gestelde toedracht dient te bewijzen, alsmede dat die voorzorgsmaatregelen zijn genomen die redelijkerwijze in verband met de aard van de werkzaamheden van haar gevergd konden worden, dan wel dat het nalaten van het treffen van maatregelen het ongeval niet heeft veroorzaakt. De Rechtbank overwoog in dat verband geen aanleiding te zien om een onderscheid te maken tussen de toedracht enerzijds en het treffen van adequate (voorzorgs)maatregelen door Industromontaza anderzijds. De Rechtbank oordeelde voorts dat Industromontaza weliswaar heeft voldaan aan haar verplichting een ongevalsrapportage op te maken, doch dat uit de summiere rapportages, gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van [verweerder], onvoldoende bewijs kan worden geput voor de door Industromontaza ingenomen stellingen. De Rechtbank concludeerde dat de Kantonrechter Industromontaza terecht tot bewijs van haar stellingen had toegelaten.
7. Industromontaza heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht.
Het cassatiemiddel
8. Middelonderdeel 1 is - zoals gezegd - bij schriftelijke toelichting ingetrokken.
9. Middelonderdeel 2 betoogt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op de werkgever de last rust de toedracht van het ongeval te bewijzen, althans voorzover daaronder mede valt "het bewijs van welk ongeval" [verweerder] is overkomen nu [verweerder] zich op een geheel ander ongeval beroept (het vallen van een muurtrap) dan het ongeval dat Industromontaza in het kader van de motivering van de betwisting van de stellingen van [verweerder] vermeldt (het uitglijden op de rail van een dekkraan). De bewijsregel van lid 2 van art. 7:658 BW brengt niet mee dat Industromontaza moet aantonen dat niet het door [verweerder] beweerde ongeval, maar het door haar gestelde ongeval heeft plaatsgevonden. Aldus dit middelonderdeel.
10. Dit betoog faalt. Het tweede lid van art. 7:658 BW legt op de werkgever de stelplicht en bewijslast dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht als bedoeld in lid 1 van deze bepaling; staat vast dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden (de stelplicht en bewijslast terzake rust op de werknemer), dan is de werkgever aansprakelijk tenzij hij bewijst dat hij de op hem rustende zorgplicht als bedoeld in lid 1 is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Met betrekking tot de betekenis van het onopgehelderd blijven van de oorzaak van het ongeval voor de aansprakelijkheid van de werkgever heeft Uw Raad in zijn hiervoor in ander verband reeds genoemde arrest van 10 december 1999 (NJ 2000, 211, m.nt. PAS) geoordeeld dat niet behoeft vast te staan aan welke oorzaak het ongeval te wijten is. Die oorzaak is wel in zoverre van belang, aldus Uw Raad, dat de werkgever zal kunnen volstaan met aan te tonen hetzij dat hij heeft voldaan aan alle verplichtingen die ingevolge lid 1 op hem rusten teneinde een ongeval zoals dat is geschied, te voorkomen, hetzij dat nakoming van die verplichtingen het ongeval niet zou hebben voorkomen. Staat de toedracht vast, dan behoeft de werkgever slechts aan te tonen dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht dat specifieke ongeval te voorkomen. Staat daarentegen de toedracht niet vast, dan rust op de werkgever een zwaardere bewijslast: hij zal meer in het algemeen moeten aantonen dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. In zoverre rust op de werkgever het bewijsrisico van de toedracht. (Zie ook de op 9 februari 2001 genomen conclusie van mijn ambtgenote Wesseling-van Gent in de zaak met rolnummer C99/225 met veel verwijzingen naar jurisprudentie en literatuur.) De werknemer kan aldus ermee volstaan te stellen en - zo nodig - te bewijzen dat hij "op de werkplek" schade heeft geleden. In dat verband zal hij voorzover mogelijk - ter adstructie van zijn vordering - nadere gegevens over de toedracht moeten verschaffen, met name voorzover het gaat om gegevens die "in zijn domein" liggen. Hij is evenwel niet verplicht die toedracht - bij gemotiveerde betwisting door de werkgever - te bewijzen. Het is aan de werkgever te bewijzen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan; dat is niet anders ingeval, zoals in casu, de door de werknemer gegeven lezing van de toedracht zozeer afwijkt van de door de werkgever gegeven lezing dat als het ware van "een ander ongeval" moet worden gesproken.
11. Middelonderdeel 3a strekt ten betoge dat de Rechtbank heeft miskend dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in de omstandigheden van het onderhavige geval meebrengen dat [verweerder] het bewijs dient te leveren van het door hem gestelde ongeval, althans dat de Rechtbank had moeten motiveren waarom de eisen van redelijkheid en billijkheid zulks niet meebrengen. Middelonderdeel 3b klaagt dat het oordeel van de Rechtbank onjuist is voorzover de Rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijsregel van lid 2 van art. 7:658 BW geen afwijking op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid toelaat.
12. Dit middelonderdeel faalt voorzover het met zijn stelling dat op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid afwijking van de in art. 7:658 lid 2 neergelegde bijzondere regels van stelplicht en bewijslast is toegestaan, een beroep op art. 177 Rv. wil doen. Art. 177 Rv. bepaalt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast van die feiten draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Het tweede lid van art. 7:658 BW bevat ter bescherming van de werknemer zo'n bijzondere regel door de werkgever te belasten met het bewijs dat hij aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan; dan is geen plaats meer voor de in art. 177 Rv. voorziene mogelijkheid tot afwijking op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Aan de in art. 7:658 lid 2 neergelegde regels van stelplicht en bewijslast moet met name waar het gaat om de op de werkgever gelegde bewijslast - in beginsel - strikt de hand worden gehouden; de ratio van deze regeling - bescherming van de werknemer - brengt dat met zich mee. De Rechtbank is daarvan terecht ook uitgegaan. Het in het middel vervatte betoog dat het onderhavige geval kan worden gekenschetst als een zo uitzonderlijk geval dat een afwijking van de in art. 7:658 lid 2 neergelegde regels van bewijslast gerechtvaardigd zou zijn, gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het is aan de rechter te beoordelen of hij de door de werkgever (in het kader van de op hem rustende stelplicht en bewijslast) gegeven lezing van de toedracht van het ongeval zo waarschijnlijk en de door de werknemer gegeven lezing zo onwaarschijnlijk acht, dat hij voorshands de lezing van de werkgever voor juist houdt. In dat verband kan een door de werkgever opgemaakte ongevalsrapportage van belang zijn. Dat is evenwel een kwestie van bewijswaardering en niet van omkering van de bewijslast.
13. Middelonderdeel 4 betoogt dat onbegrijpelijk is het oordeel van de Rechtbank dat uit de door Industromontaza opgestelde rapporten onvoldoende bewijs kan worden geput voor de juistheid van de door Industromontaza gegeven lezing van de toedracht van het ongeval.
14. Dit middel komt op tegen de aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Het oordeel van de Rechtbank dat uit bedoelde rapporten onvoldoende bewijs kan worden geput gezien de gemotiveerde betwisting door [verweerder], acht ik niet onbegrijpelijk.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden