RvdW 2001, 127
Kort geding; bodemprocedure art. 1:253n BW; bevoegdheid President treffen voorlopige voorziening. Belang in cassatie.
HR 29-06-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2549 (Younan/Van Lennep)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 juni 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C00/130HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
AB2549
- Roepnaam
Younan/Van Lennep
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB2549, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑06‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB2549, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2001
- Wetingang
BW art. 1:253n; BW art. 3:303; Rv art. 289; Rv art. 398; Rv art. 822
Essentie
Kort geding; bodemprocedure art. 1:253n BW; bevoegdheid President treffen voorlopige voorziening. Belang in cassatie.
Voorlopige voorzieningen in kort geding zijn verleend voor de periode totdat de Rechtbank in de bodemprocedure als bedoeld in art. 1:253n BW (beëindiging gezamenlijk gezag niet gehuwde ouders over minderjarig kind) een eindbeschikking zou hebben gegeven t.a.v. het ouderlijk gezag; de moeder heeft derhalve geen belang meer bij haar cassatieberoep nu de Rechtbank een eindbeschikking heeft gegeven. Obiter dictum: nu de wet voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening hangende een bodemprocedure als bedoeld in art. 1:253n BW geen bijzondere ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.