NJ 2001, 434
Uitsluiting tussentijds cassatieberoep. Absolute competentie kantonrechter. Kantongerechtzaak bij rechtbank.
HR 08-06-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2018
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
8 juni 2001
- Magistraten
P. Neleman, W.H. Heemskerk, R. Herrmann, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink
- Zaaknummer
C00/276HR
- Conclusie
A-G Spier
- LJN
AB2018
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Vermogensrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB2018, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑06‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB2018, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑06‑2001
- Wetingang
RO art. 38; RO art. 39; Rv (oud) art. 157; Rv (oud) art. 401a; BW art. 6:108; BW art. 7:658
Essentie
Uitsluiting tussentijds cassatieberoep. Absolute competentie kantonrechter. Kantongerechtzaak bij rechtbank.
Nu 's Hofs arrest een eindarrest is, was het het Hof niet toegestaan aan zijn arrest de verklaring te verbinden als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv. (cassatieberoep slechts toegestaan tegelijk met einduitspraak). Vordering tot schadevergoeding bij overlijden berust niet op art. 6:108 BW; zij is in casu gegrond op aansprakelijkheid werkgever jegens werknemer volgens art. 7:658 BW zodat de vordering een vordering is ‘betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst’. Hof heeft terecht met toepassing art. 157 Rv. geoordeeld dat Rechtbank in hoogste ressort heeft recht gesproken. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.