NJ 2001, 464
Erkenning kind door biologische vader; vervangende toestemming; afweging belangen; stelplicht en bewijslast.
HR 13-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1068
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 april 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, A. Hammerstein
- Zaaknummer
R00/096HR
- Conclusie
A-G i.b.d. Moltmaker
- LJN
AB1068
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB1068, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB1068, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2001
- Wetingang
BW art. 1:204; Rv (oud) art. 177
Essentie
Erkenning kind door biologische vader; vervangende toestemming; afweging belangen; stelplicht en bewijslast.
Cassatieberoep faalt op de gronden uiteengezet in de conclusie van de A-G: in procedure tot verkrijging ‘vervangende toestemming’ dient rechter te onderzoeken of er voldoende aanwijzingen zijn dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind worden geschaad. Art. 177 Rv. geldt ook in verzoekschriftprocedure als onderhavige, zij het dat het hierbij veeleer gaat om stellen en aannemelijk maken; gezien de door de wetgever voorgeschreven belangenafweging ligt het voor de hand ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.