HR, 27-03-2001, nr. 02587/00
ECLI:NL:HR:2001:AB0746
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2001
- Zaaknummer
02587/00
- LJN
AB0746
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB0746, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB0746
ECLI:NL:HR:2001:AB0746, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB0746
- Wetingang
art. 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
art. 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
- Vindplaatsen
JOL 2001, 221
NJ 2001, 380
JOW 2002, 2
Conclusie 27‑03‑2001
Inhoudsindicatie
-
Nr. 02587/00 Mr
Machielse
Zitting: 6 februari 2001 Conclusie
inzake:
J.R.M. Tjong-Kim-
Sang
Edelhoogachtbaar College,
1. Bij vonnis van 16 mei 2000 is verzoeker bij verstek door de
arrondissementsrechtbank te Arnhem veroordeeld ter zake van "als degene aan wie
het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is
afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden ", tot
een geldboete van ƒ 720,-, te vervangen door 14 dagen hechtenis.
2. Verzoeker heeft een schriftuur ingediend waarin twee middelen van
cassatie zijn te ontwaren.
3.1. Het eerste middel bevat de klacht dat het motorvoertuig waarvoor het
kentekenbewijs is afgegeven in beslag is genomen op 29 november 1997 en er - zo
begrijp ik het middel - derhalve op 14 februari 1998 voor verzoeker niet de
plicht bestond om voor het betreffende voertuig een verzekering op grond van de
Wet aansprakelijkheid motorvoertuigen (WAM) afgesloten te hebben en in stand te
houden.
3.2. Het eerste middel doet een beroep op omstandigheden die in cassatie niet
vast staan. Verdachte is immers in eerste aanleg en in hoger beroep niet
verschenen. Voorzover verdachte al heeft bedoeld te zeggen dat de stukken van het
dossier een rechtstreeks en ernstig vermoeden bevatten dat de auto al in november
1997 in beslag was genomen en dat de rechtbank dat had moeten onderzoeken geldt
het volgende. Daarmee Aldus wordt miskend dat het al of niet in bezit hebben van
het voertuig niet bepalend is voor de vraag of voor dat voertuig een WAM-
verzekering moet worden afgesloten en in stand gehouden. Die verplichting is
namelijk gekoppeld aan de registratie tenaamstelling van het kentekenbewijs
(artikel 2.1 juncto 30.2 van de WAM). Zolang een kenteken op naam staat van een
persoon is die persoon verzekeringsplichtig in de zin van de WAM<(1) Vgl HR NJ 2000, 547, waarin het voertuig was gestolen, maar toch
de verzekeringsplicht bleef bestaan, totdat door de kentekenhouder
aangifte van de diefstal was gedaan, waardoor de tenaamstelling
ongeldig werd verklaard. Vergelijk bovendien de zogenoemde
"katvangers": personen die tegen betaling talloze auto's op hun
naam laten zetten, zonder die voertuigen in hun bezit te hebben.
>.
Wanneer het motorvoertuig waarop het kenteken betrekking heeft in beslag is
genomen, kan de kentekenhouder een schorsing van de registratie van het kenteken
aanvragen (art. 67, eerste lid WVW 1994.). Daarmee wordt volgens art. 2 lid 3 WAM
de verzekeringsplicht van de WAM ook geschorstopgeheven. Mocht het beslag worden
opgeheven dan kan de registratie weer herleven.
Op grond van artikel 50, eerste lid van het Kentekenreglement, dient de
aanvrager van een schorsing het deel II van het kentekenbewijs, het
overschrijvingsbewijs, alsmede een legitimatiebewijs over te leggen aan de Dienst
Wegverkeer. Voor het geval het beslagen motorvoertuig nooit meer door de
kentekenhouder in het verkeer gebruikt kan worden - omdat daarvan afstand is
gedaan door de beslagenkentekenhoudere of omdat het voertuig verbeurd is
verklaard of is onttrokken aan het verkeer -, resteert de mogelijkheid om aan de
Dienst Wegverkeer op grond van artikel 40, tweede lid van het Kentekenreglement
te verzoeken om de tenaamstelling te laten vervallen.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is op te maken dat op 14
februari 1998 de geldigheid van het kentekenbewijs niet was geschorst en dat het
kenteken op die datum op naam van verdachte stond. Daarmee was verdachte nog
<
?
>
steeds verzekeringsplichtig.
3.3. Het middel faalt dus.
4.1. Het tweede middel bevat de klacht dat verzoeker heeft vertrouwd op een aan
hem gedane mededeling door de verbalisanten die zijn auto in beslag namen. Die
mededeling zou hebben ingehouden dat die verbalisanten zouden zorgdragen voor de
"verdere afhandeling van de zaak en alles wat daarmede in verband stond (oa.
verzekering en de motortrijtuigen belasting)". Tengevolge van deze mededeling
heeft verzoeker er op vertrouwd dat hij niet hoefde zorg te dragen voor
beëindiging van de kentekenregistratie.
4.2. Het middel doet daarbij weer een beroep op een omstandigheid die op geen
enkel moment in feitelijke aanleg als verweer naar voren is gebracht en in
cassatie dan ook niet vaststaat. Daarom kan er in cassatie niet met vrucht over
worden geklaagd. Verzoeker is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet ter
terechtzitting verschenen en de rechters die over de feiten hebben geoordeeld
hebben met deze omstandigheid dan ook geen rekening kunnen en moeten houdenwaren
dan ook niet bekend met hetgeen thans in cassatie wordt aangevoerd. Het gaat om
beweringen die in cassatie niet kunnen worden onderzocht. De Hoge Raad stelt
immers zelf geen feiten vast, maar gaat uit van de feiten die door de lagere
rechter zijn vastgesteld. Als verdachte zou zijn verschenen bij de rechtbank en
daar het verweer had gevoerd dat hij heeft mogen vertrouwen op de mededeling van
verbalisanten had de rechtbank op dat verweer moeten ingaan en zou de Hoge Raad
zich wél over het verweer hebben kunnen buigen.
4.3. De kopie van de brief van de Belastingdienst met betrekking tot de
terugbetaling van motorrijtuigenbelasting - die aan de appèlakte is gehecht -
houdt niets in over wdat de rechter noopte tot een antwoordthans in cassatie
wordt aangevoerd over een mededeling van verbalisanten.
De uit deze brief blijkende omstandigheid dat de auto waarvoor de WAM-verzekering
moest zijn afgesloten in beslag was genomen, doet immers, zoals ik hiervoor heb
uiteengezet, niet ter zake. De klacht van verzoeker dat de rechters met die brief
"niets gedaan hebben" faalt
4.4. Het tweede middel faalt eveneens.
5. De middelen lenen zich overigens naar mijn smaak voor de zogenoemde 101a RO-
afdoening.
6. Nu ik ambtshalve geen gronden tot cassatie heb aangetroffen, concludeer
ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 27‑03‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
27 maart 2001
Strafkamer
nr. 02587/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 16 mei 2000, parketnummer
05/101599-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats].
- 1.
De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Arnhem van 19 januari 2000 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheids-verzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van zevenhonderdtwintig gulden, subsidiair veertien dagen hechtenis.
- 2.
Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
- 3.
Beoordeling van het eerste middel
- 3.1.
Het middel huldigt de opvatting dat er geen wettelijke verplichting is de auto krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (verder: WAM) te verzekeren zodra de auto in justitieel beslag is genomen. In deze opvatting wordt miskend dat de kentekenhouder ingevolge art. 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, WVW 1994. De enkele inbeslagneming van de auto doet de verzekeringsplicht dan ook niet eindigen.
- 3.2.
Het middel kan daarom niet slagen.
- 4.
Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
- 5.
Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 maart 2001.