RvdW 2001, 61
Wet BOPZ. Voorlopige machtiging. Geding na verwijzing; beoordeling ex nunc; nieuwe tijdsduur zonder aftrek.
HR 02-03-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB0384
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
2 maart 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A. Hammerstein, Langemeijer
- Zaaknummer
R00/158HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AB0384
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB0384, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑03‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB0384, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑03‑2001
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Voorlopige machtiging. Geding na verwijzing; beoordeling ex nunc; nieuwe tijdsduur zonder aftrek.
Na vernietiging en verwijzing dient rechter de destijds ingediende vordering tot voorlopige machtiging opnieuw te beoordelen op basis van feiten en omstandigheden die zich t.t.v. nieuwe beslissing voordeden; voldaan aan vereiste ‘toereikende en recente medische informatie’ al is Rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat het geen vordering ex art. 6 Bopz betrof. De tijd gedurende welke betrokkene krachtens de eerste (in cassatie vernietigde) machtiging opgenomen is geweest, kan niet op de tijdsduur van de onderhavige machtiging in mindering worden gebracht; de geldigheidsduur ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.