NJ 2000, 352
Arbeidsovereenkomst. Loonvordering; bewijslastverdeling.
HR 18-02-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4871
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 februari 2000
- Magistraten
Roelvink, Neleman, Heemskerk, Hammerstein, Kop
- Zaaknummer
C98/211HR
- Conclusie
A-G Spier
- LJN
AA4871
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA4871, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑02‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA4871, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2000
- Wetingang
BW art. 7:628; BW art. 7A:1638d (oud); Rv (oud) art. 177
Essentie
Arbeidsovereenkomst. Loonvordering; bewijslastverdeling.
Niet blijk van onjuiste rechtsopvatting omtrent de bewijslastverdeling geeft oordeel Rechtbank dat het voor de toewijzing van de loonvordering van werknemer die niet (meer) heeft gewerkt noodzakelijk is dat eerst komt vast te staan dat werkgever werknemer niet tot werken in staat heeft gesteld, in welk oordeel ligt besloten dat werknemer de voor werkgever kenbare bereidheid daartoe moet hebben gehad.
Samenvatting
Werknemer, die op 18 december 1996 het werk heeft verlaten en sindsdien geen werk meer voor werkgever heeft verricht, heeft een vordering tot doorbetaling van loon ingesteld. In hoger beroep heeft de Rechtbank werknemer ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.