NJ 1999, 738
Aard procedure 7A:1639w (oud) BW: ‘gezag van gewijsde’ in volgende procedure
HR 01-10-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2976
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
1 oktober 1999
- Magistraten
Mijnssen, Van der Putt-Lauwers, Fleers
- Zaaknummer
C98/067HR
- Conclusie
A-G Spier
- LJN
ZC2976
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZC2976, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑10‑1999
- Wetingang
BW art. 7:624; BW art. 7:685; BW art. 7A:1638b (oud); BW art. 7A:1639w (oud); GW art. 121; Rv (oud) art. 59; Rv (oud) art. 67
Essentie
Aard procedure art. 7A:1639w (oud) BW: ‘gezag van gewijsde’ in volgende procedure.
Aard procedure art. 7A:1639w (oud) BW wettigt niet te aanvaarden dat in een volgend geding bindende kracht toekomt aan een op de voet van deze bepaling gegeven beslissing dat er sprake is van een gewichtige reden voor ontbinding.
Samenvatting
Een Marokkaanse werknemer was in dienst van een werkgever die zich vrijwel uitsluitend bezighoudt met het schoonmaken van vliegtuigen tijdens hun verblijf op Schiphol. Bij indiensttreding beschikte werknemer over een voor het werken op Schiphol benodigde verblijfsvergunning. Na herstel van een ziekte op 28 april 1994 had ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.