RvdW 1999, 106
Kindermishandeling en verjaring; aanvang vijfjarige en twintigjarige verjaringstermijn vordering schadevergoeding; redelijkheid en billijkheid en rechtszekerheid
HR 25-06-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2934
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 juni 1999
- Magistraten
Mijnssen, Neleman, Heemskerk, Van der Putt-Lauwers, Fleers
- Zaaknummer
16841
C97/320HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
ZC2934
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZC2934, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑06‑1999
- Wetingang
BW art. 3:310
Essentie
Kindermishandeling en verjaring; aanvang van vijfjarige en van twintigjarige verjaringstermijn vordering schadevergoeding; redelijkheid en billijkheid en rechtszekerheid.
Wanneer het niet geldend kunnen maken van de vordering voortvloeit uit omstandigheden die aan de debiteur moeten worden toegerekend, moet uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid worden aangenomen dat de vijfjarige verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW pas een aanvang neemt wanneer die omstandigheden het geldend kunnen maken van de vordering niet langer verhinderen. De rechtszekerheid eist daarentegen in het bijzonder m.b.t. de twintigjarige verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 een naar objectieve maatstaven vaststaand aanvangstijdstip (het tijdstip waarop ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.