HR, 18-06-1999, nr. R99/054HR
ECLI:NL:HR:1999:ZC2947
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-1999
- Zaaknummer
R99/054HR
- LJN
ZC2947
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:ZC2947, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑06‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 426a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑06‑1999
Inhoudsindicatie
-
18 juni 1999
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/054HR
CS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster] , wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie, t e g e n
De rechtspersoonlijkheid bezittende
INFORMATIE BEHEER GROEP, rechtsopvolgster van de Informatiseringsbank, gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 september 1993 ter griffie van de
Rechtbank te Alkmaar ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht op grond van art. 34 Wet persoonsregistraties (WPR) verweerster in cassatie - verder te noemen: IBG - te bevelen [verzoekster] inzage te geven van de haar betreffende persoonsgegevens.
Bij aanvullend verzoekschrift van 13 oktober 1993 heeft
[verzoekster] de veroordeling van IBG tot betaling van schadevergoeding en dwangsom verzocht. Ter terechtzitting van 3 februari 1994 heeft [verzoekster] haar oorspronkelijk verzoek gewijzigd en een verzoek gedaan tot verbetering en aanvulling van de haar betreffende gegevens, opgenomen in de door de IBG gehouden persoonsregistratie.IBG heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 17 maart 1994 het ter vermelde zitting gewijzigde verzoek van [verzoekster] afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 8 september 1994 heeft het Hof voormelde beschikking van de Rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft [verzoekster] bij verzoekschrift van 12 november 1998 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-
Generaal Mok strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar verzoek.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het verzoekschrift tot cassatie is ingediend door [verzoekster]
zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1
Rv., getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk. Hieraan doet niet af dat ingevolge art. 34 lid 6 van de Wet persoonsregistratie in verzoekschriftprocedures als bedoeld in dat wetsartikel het verzoekschrift niet door een procureur behoeft te worden ingediend en getekend, nu deze bepaling slechts betrekking heeft op de procesvertegenwoordiging in de procedure voor de feitelijk instanties.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door raadsheren
Korthals Altes, als voorzitter, Van der Putt-Lauwers en
Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 18 juni 1999.