NJ 2001, 212
Internationaal privaatrecht. Bevoegdheid rechter inzake gezagswijziging m.b.t ‘ontvoerd’ kind; Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961; ‘perpetuatio foribeginsel’.
HR 28-05-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2916
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 mei 1999
- Magistraten
Martens, Neleman, Van der Putt-Lauwers, Fleers, De Savornin Lohman
- Zaaknummer
R98/085HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
ZC2916
- JCDI
JCDI:ADS63930:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZC2916, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑05‑1999
- Wetingang
Essentie
Internationaal privaatrecht. Bevoegdheid rechter inzake gezagswijziging m.b.t ‘ontvoerd’ kind; Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961; ‘perpetuatio foribeginsel’.
In het algemeen is voor de bevoegdheid van de rechter beslissend het tijdstip waarop in eerste aanleg zijn tussenkomst wordt ingeroepen en kan een latere wijziging in de omstandigheden welke die bevoegdheid bepalen, in het algemeen aan die (eenmaal bestaande) bevoegdheid geen afbreuk meer doen of alsnog bevoegdheid doen ontstaan (het ‘perpetuatio fori-beginsel’); het gaat daarbij echter niet om een regel zonder uitzonderingen. De bevoegdheidsregel van art. 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag knoopt — met het oog op het belang van het kind — aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.