NJ 1999, 133
Merkenrecht; verwarringsgevaar, associatiecriterium; vragen van uitleg; devolutieve werking appel
HR 13-11-1998, ECLI:NL:PHR:1998:ZC2780
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 november 1998
- Magistraten
Mijnssen, Korthals Altes, Neleman, Herrmann, Van der Putt-Lauwers
- Zaaknummer
16751
C97/230
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
ZC2780
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:ZC2780, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑11‑1998
ECLI:NL:PHR:1998:ZC2780, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑1998
- Wetingang
EG-Richtlijn nr. 89/104 art. 4; EG-Richtlijn nr. 89/104 art. 5; BMW art. 13A; Rv (oud) art. 332
Essentie
Merkenrecht; verwarringsgevaar, associatiecriterium; vragen van uitleg; devolutieve werking appel.
Het in richtlijn 89/104 voorkomende criterium ‘gevaar voor verwarring, inhoudende de mogelijkheid van associatie met het oudere merk’ dient aldus te worden uitgelegd dat gevaar voor verwarring in de zin van deze bepaling niet reeds aanwezig kan worden geacht, indien het publiek twee merken wegens hun overeenstemmende begripsinhoud met elkaar zou kunnen associëren (Sabèl/Puma). Vraag aan BenGH of art. 13A lid 1 onder b BMW zoals deze sedert 1 jan. 1996 luidt, een uitleg toestaat die hiermee overeenstemt.
Appelrechter moet ook rekening houden met stellingen in eerste ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.