NJ 1999, 303
Retentierecht; werking tegen derden
HR 06-02-1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2571, m.nt. W.M. Kleijn (Retentierecht op een onroerende zaak,Winters/Kantoor van de Toekomst)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 februari 1998
- Magistraten
Mrs. Roelvink, Mijnssen, Korthals Altes, Heemskerk, Jansen;
- Zaaknummer
16479
C96/297HR
- Noot
W.M. Kleijn
- LJN
ZC2571
- Roepnaam
Retentierecht op een onroerende zaak
Winters/Kantoor van de Toekomst
- JCDI
JCDI:ADS125030:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Goederenrecht / Eigendom, bezit en houderschap
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Huurrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:ZC2571, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑02‑1998
- Wetingang
BW art. 3:117; BW art. 290; BW art. 291; BW art. 294; BW art. 6:53
Essentie
Retentierecht; werking tegen derden.
Een retentierecht kan ingevolge art. 3:291 BW ook worden ingeroepen tegen een derde met een persoonlijk recht op de zaak. Retentierecht op onroerende zaak kan jegens derde met later recht slechts worden ingeroepen indien de schuldeiser op een ook voor zodanige derde voldoende duidelijke wijze de feitelijke macht over de zaak blijft uitoefenen.
Samenvatting
Een aannemer heeft in opdracht en voor rekening van haar opdrachtgeefster een kantorencomplex gebouwd. Zij beroept zich jegens haar opdrachtgeefster op haar retentierecht. In verband daarmee heeft zij aan een huurster van de opdrachtgeefster, die reeds enige tijd bezig ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.