NJ 1997, 367
Wet BOPZ / machtiging tot voortgezet verblijf / ‘korte termijn’ van behandeling na cassatie en verwijzing
HR 06-12-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2225, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 december 1996
- Magistraten
Roelvink, Mijnssen, Heemskerk, Jansen, De Savornin Lohman, Asser
- Zaaknummer
8906
- Noot
J. de Boer
- LJN
ZC2225
- JCDI
JCDI:ADS143071:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:ZC2225, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑1996
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Machtiging tot voortgezet verblijf. ‘Korte termijn’ van behandeling na cassatie en verwijzing.
Samenvatting
De wet zwijgt omtrent de na cassatie en terugverwijzing in acht te nemen termijnen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op het procesverloop na verwijzing en het ontbreken van een wettelijke termijn, de onderhavige beslissingstermijn redelijk is te achten. Voorts heeft zij bij het bepalen van de geldigheidsduur van de machtiging rekening gehouden met het tijdsverloop en gebruik gemaakt van de mogelijkheid de machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen voor minder dan een jaar na de datum van haar beschikking (vgl. HR ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.