NJ 1997, 218
Wet ketenaansprakelijkheid / ‘uitvoeren van een werk van stoffelijke aard’ in 35 Invorderingswet
HR 06-12-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2220
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 december 1996
- Magistraten
Roelvink, Mijnssen, Korthals Altes, Neleman, Jansen
- Zaaknummer
16127
- Conclusie
A-G Mok
- LJN
ZC2220
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Invordering (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:ZC2220, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑1996
- Wetingang
Inv.w art. 35; BW art. 7A:1637b
Essentie
Wet ketenaansprakelijkheid. ‘Uitvoeren van een werk van stoffelijke aard’ in art. 35 Invorderingswet.
Samenvatting
Art. 35 Invorderingswet houdt een eigen omschrijving van ‘aannemer’ in, die, voor zover hier van belang, in die zin verschilt van de uit art. 7A:1637b BW voor dit begrip af te leiden omschrijving, dat in art. 35 wordt gesproken van het ‘uitvoeren’ en in art. 1637b van het ‘tot stand brengen’ van een werk van stoffelijke aard. De Invorderingswet hanteert derhalve een autonoom criterium, waarmee beoogd is tot uitdrukking te brengen dat niet slechts wordt gedoeld op het vervaardigen of veranderen van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.