NJ 1997, 188
Enquêterecht discretionaire bevoegdheid OK om enquête te bevelen impliceert belangenafweging
HR 20-11-1996, ECLI:NL:PHR:1996:AD2646, m.nt. J.M.M. Maeijer (Louder Holdings)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 november 1996
- Magistraten
R.J.J. Jansen, Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot, Meij
- Zaaknummer
55
- Conclusie
A-G Loeb
- Noot
J.M.M. Maeijer
- LJN
AD2646
- Roepnaam
Louder Holdings
- JCDI
JCDI:ADS114093:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AD2646, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑11‑1996
ECLI:NL:PHR:1996:AD2646, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑11‑1996
- Wetingang
BW art. 2:350
Essentie
Enquêterecht. Discretionaire bevoegdheid Ondernemingskamer om een enquête te bevelen impliceert belangenafweging.
Samenvatting
De aan de Ondernemingskamer gegeven bevoegdheid een enquête te bevelen is een discretionaire, dat wil zeggen dat bij de uitoefening van die bevoegdheid een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden, met dien verstande dat voor toewijzing van een verzoek ingevolge art. 2:350 lid 1 BW slechts plaats is, wanneer blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Dit discretionaire karakter brengt mee dat betrekken van de met de aangevoerde redenen aan de orde gestelde belangen van de verzoeker(s) in de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.