HR, 21-06-1996, nr. 16045
ECLI:NL:HR:1996:ZC2109
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-1996
- Zaaknummer
16045
- LJN
ZC2109
- Roepnaam
Tomlow/Zwietering
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:ZC2109, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑06‑1996; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1996:22
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑1996
Inhoudsindicatie
Koopovereenkomst met ontbindende voorwaarde (financieringsclausule). Eiseres kan zich niet beroepen op de ontbindende voorwaarde. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat zij geen financiering had kunnen verkrijgen indien zij meer financiële instellingen daarom had gevraagd.
21 juni 1996
Eerste Kamer
Nr. 16.045 (C 95/196)
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.V. Kist,
t e g e n
1. [verweerder 1] , en
2. [verweerder 2] , echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats verweerders] , gemeente [plaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Thans verweerders in cassatie — tezamen verder te noemen: [verweerder 1] — hebben bij exploit van 4 juni 1991 thans eiseres tot cassatie — verder te noemen: [eiseres] — gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht en gevorderd [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder 1] te betalen een bedrag van ƒ 14.500,--, alsmede haar te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat, met wettelijke rente.
[eiseres] heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
Bij vonnis van 2 december 1993 heeft de Rechtbank [eiseres] veroordeeld om aan [verweerder 1] te betalen een bedrag van ƒ 14.500,--, met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 5 april 1995 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder 1] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] heeft op 28 december 1990 een woonhuis te [woonplaats] van [verweerder 1] gekocht.
(ii) De koopovereenkomst bevat een financieringsclausule in art. 15, luidend:
''Deze overeenkomst is van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden indien koper voor of op 1 maart 1991 een bewijs kan overleggen dat hij geen financiering op het gekochte kan verkrijgen onder de bij grote geldverstrekkende instellingen gebruikelijke voorwaarden en bepalingen.'
(iii) Voorts bevat de overeenkomst een boetebeding, inhoudend dat de partij die nalatig blijft in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen, een boete van ƒ 14.500,-- zal verbeuren.
(iv) [eiseres] heeft in februari 1991 de Spaarbank Limburg benaderd met het verzoek de aankoop van het woonhuis financieel mogelijk te maken door het verstrekken van een hypothecaire geldlening.
(v) De Spaarbank Limburg heeft dit verzoek op 28 februari 1991 afgewezen en deze afwijzing bij brief van 1 maart 1991 aan [eiseres] bevestigd.
(vi) [eiseres] heeft [verweerder 1] hiervan op de hoogte gesteld met bericht dat de koop niet kon doorgaan.
(vii) [eiseres] heeft vóór 1 maart 1991 geen andere financiële instellingen met een gelijk verzoek benaderd.
(viii) [eiseres] heeft in maart 1991 financiering voor de aankoop aangevraagd bij de Rabobank. De Rabobank heeft per brief van 25 maart 1991 aan [eiseres] deze aanvraag afgewezen.
(ix) De advocaat van [verweerder 1] heeft bij brief van 21 maart 1991 [eiseres] gesommeerd om de koopovereenkomst na te komen op verbeurte van de contractuele boete.
( x) [eiseres] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
(xi) [verweerder 1] vordert in deze procedure de contractuele boete. De Rechtbank heeft deze vordering toegewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
(xii) Het geschil betreft de vraag of [eiseres] terecht een beroep doet op de in art. 15 van de koopovereenkomst vervatte ontbindende voorwaarde. Rechtbank en Hof hebben deze vraag ontkennend beantwoord.
3.2 Het Hof heeft de ontbindende voorwaarde opgevat in die zin — samengevat weergegeven — dat voor een geslaagd beroep erop vereist is dat de koper de voor de betaling van de koopprijs benodigde hypotheek niet heeft kunnen verkrijgen, ofschoon hij tijdig en bij meer dan één financiële instelling pogingen daartoe in het werk heeft gesteld (rov. 4.2). Aan dit vereiste, aldus het Hof, heeft [eiseres] niet voldaan.
De aldus door het Hof aan art. 15 van de koopovereenkomst gegeven uitleg is door [eiseres] in cassatie niet bestreden en moet dus tot uitgangspunt worden genomen.
3.3 Na vermelding van een aantal omstandigheden, waaronder het feit dat [eiseres] zich in februari 1991 slechts tot één financiële instelling heeft gewend en niet eerder deze en andere instellingen heeft benaderd, heeft het Hof geoordeeld: ‘’Die omstandigheden dienen appellante toegerekend te worden. Redelijkheid en billijkheid verzetten zich er derhalve tegen, dat appellante een beroep kan doen op het niet vervuld zijn van de in de koopovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde.’’ Het woord ‘’niet’’ in de laatste zin van dit citaat moet kennelijk als een verschrijving worden opgevat en als niet-geschreven worden aangemerkt.
3.4 Onderdeel 1 betoogt dat de schending van de contractuele verplichting om tijdig meer dan één financiële instelling om financiering te vragen, niet aan [eiseres] kan worden toegerekend, indien vaststaat dat zij ook in dat geval geen financiering zou hebben verkregen, met het gevolg dat het beroep van [eiseres] op de ontbindende voorwaarde van art. 15 dient te worden gehonoreerd.
Onderdeel 2 klaagt in verband met onderdeel 1 dat het Hof had moeten ingaan op de door [eiseres] bij memorie van grieven aangevoerde essentiële stelling, dat zij na 1 maart 1991 op eigen initiatief een andere grote bank had benaderd, te weten de Rabobank, die haar financieringsaanvraag op 25 maart 1991 heeft afgewezen, waarmee [eiseres] heeft aangetoond dat zij ook vóór 1 maart 1991 geen financiering had kunnen verkrijgen, als zij tijdig bij meer geldschieters daarom zou hebben gevraagd, hetgeen haar beroep op de ontbindende voorwaarde rechtvaardigt, terwijl redelijkheid en billijkheid zich niet tegen dat beroep verzetten.
3.5 De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Blijkens rov. 4.2 was het Hof van oordeel dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen om de benodigde financiering te verkrijgen en zich in de omstandigheden van het geval niet op de ontbindende voorwaarde kan beroepen. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld: dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij ook vóór 1 maart 1991 geen financiering had kunnen verkrijgen indien zij meer financiële instellingen daarom had gevraagd; dat [eiseres] onvoldoende feitelijke gegevens heeft aangevoerd om haar desbetreffende stelling aannemelijk te maken; en dat de brieven van de Rabobank van 25 maart 1991 en van de Spaarbank Limburg van 1 maart 1991 tezamen onvoldoende bewijs voor haar stelling vormden. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij in cassatie niet verder op juistheid kunnen worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] begroot op ƒ 717,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de president Royer als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Mijnssen, Neleman en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 juni 1996.