NJ 1996, 216
Retentierecht van aannemer op onroerende zaak; werking jegens derde die een later recht op de zaak heeft gekregen
HR 23-06-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1765, m.nt. W.M. Kleijn (Deen/Van der Drift)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 juni 1995
- Magistraten
Snijders, Mijnssen, Neleman, Heemskerk, Swens-Donner, De Vries Lentsch-Kostense
- Zaaknummer
15662
- Noot
W.M. Kleijn
- LJN
ZC1765
- Roepnaam
Deen/Van der Drift
- JCDI
JCDI:ADS63126:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Goederenrecht / Algemeen
Goederenrecht / Eigendom, bezit en houderschap
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1765, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑06‑1995
- Wetingang
BW art. 3:24; BW art. 3:117; BW art. 3:290; BW art. 3:291; BW art. 3:292; BW art. 3:293; BW art. 3:294; BW art. 3:295
Essentie
Retentierecht van aannemer op onroerende zaak; werking jegens derde die een later recht op de zaak heeft gekregen.
Samenvatting
Een schuldeiser kan slechts retentierecht op een zaak uitoefenen, indien hij houder van die zaak is — dat wil zeggen daarover direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht uitoefent — in dier voege dat, in de terminologie van het huidige art. 3:290 BW, ‘afgifte’ nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. Het houderschap van de schuldeiser eindigt — zoals het huidige art. 3:294 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.