NJ 1996, 652
Vestiging pandrecht op certificaten op naam; maatstaf bij uitleg (schriftelijke) overeenkomst tot verpanding / conversie pandrecht / betwisting echtheid onderhandse akte; bewijslastverdeling bij materiële valsheid
HR 21-04-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1704, m.nt. W.M. Kleijn
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21 april 1995
- Magistraten
Snijders, Roelvink, Korthals Altes, Neleman, Nieuwenhuis, De Vries Lentsch-Kostense
- Zaaknummer
15611
- Noot
W.M. Kleijn
- LJN
ZC1704
- JCDI
JCDI:ADS63132:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Insolventierecht / Faillissement
Vermogensrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1704, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑04‑1995
- Wetingang
BW art. 1199 (oud); BW art. 1374 (oud); Rv (oud) art. 177; Rv (oud) art. 184; Rv (oud) art. 185; Fw art. 123
Essentie
Vestiging pandrecht op certificaten op naam; maatstaf bij uitleg (schriftelijke) overeenkomst tot verpanding. Conversie pandrecht. Betwisting echtheid onderhandse akte; bewijslastverdeling bij materiële valsheid.
Samenvatting
Voor de vestiging van het pandrecht is niet alleen van belang hoe de overeenkomst tussen pandgever en pandnemer, wat het beoogde object van de verpanding betreft, redelijkerwijs dient te worden uitgelegd, maar ook hoe degene aan wie de vereiste kennisgeving wordt gedaan, die overeenkomst redelijkerwijs heeft behoren te begrijpen.
In het geval van een schriftelijke vastlegging van de overeenkomst tot verpanding is voldoende dat degene aan wie de kennisgeving moet worden gedaan, in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.