NJ 1995, 304
Wet BOPZ / vraag welke machtiging dient te worden gevorderd aansluitend op machtiging op eigen verzoek / vereiste dat geneeskundige verklaring art. 5 ten hoogste vijf dagen voor ‘verzoek’ is opgemaakt en ondertekend
HR 13-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1616, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 januari 1995
- Magistraten
Snijders, Roelvink, Mijnssen, Neleman, Nieuwenhuis, Asser
- Zaaknummer
8601
- Noot
J. de Boer
- LJN
ZC1616
- JCDI
JCDI:ADS114322:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1616, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑01‑1995
- Wetingang
Essentie
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Vraag welke machtiging dient te worden gevorderd aansluitend op een machtiging op eigen verzoek. Vereiste dat geneeskundige verklaring art. 5 ten hoogste vijf dagen voor het ‘verzoek’ is opgemaakt en ondertekend.
Samenvatting
Na afloop van de geldigheidsduur van een machtiging als bedoeld in art. 32 Wet BOPZ dient, zo voortduren van het verblijf van de betrokkene in het ziekenhuis nodig wordt geacht, alsnog een daarop gerichte voorlopige machtiging als bedoeld in art. 2 te worden ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.