NJ 1996, 197
Verhaal saneringskosten als gevolg van storting chemisch fabrieksafval in Volgermeerpolder / verhaalsrecht Staat ex 21 IBS / onrechtmatige daad jegens overheid / relativiteitsvereiste / tijdstip waarop duidelijk behoorde te zijn dat verontreiniging vermogensnadeel voor overheid zou meebrengen
HR 30-09-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1461, m.nt. C.J.H. Brunner (Staat/Duphar)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 september 1994
- Magistraten
Martens, Mijnssen, Neleman, Heemskerk, Nieuwenhuis, Koopmans
- Zaaknummer
15314
- Noot
C.J.H. Brunner
- LJN
ZC1461
- Roepnaam
Staat/Duphar
- JCDI
JCDI:ADS113668:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Milieurecht / Bodem
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:ZC1461, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑09‑1994
- Wetingang
BW art. 1401 (oud); BW art. 6:162; IBS art. 21; WBB art. 47; Wijzigingswet WBB art. VI
Essentie
Milieurecht. Bodemverontreiniging; (doen) storten of ten vervoer afgeven chemisch afval. Verhaalsrecht Staat ex art. 21 IBS. Onrechtmatige daad jegens de overheid. Relativiteitsvereiste. Tijdstip waarop duidelijk behoorde te zijn dat verontreiniging vermogensnadeel voor de overheid zou meebrengen.
Samenvatting
Verhaal van saneringskosten als gevolg van storting chemisch fabrieksafval in Volgermeerpolder.
Er bestaat geen aanleiding om ten aanzien van veroorzaken van bodemvervuiling door het (doen) storten of ten vervoer geven van afvalstoffen, bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onrechtmatige daad jegens de overheid, andere maatstaven aan te leggen dan die welke zijn aanvaard ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.