NJ 1995, 124
BOPZ / vordering tot voorlopige machtiging na inbewaringstelling, zonder dat eerst machtiging tot voortzetting inbewaringstelling is gevorderd; 5 BOPZ van toepassing
HR 09-09-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1443, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 september 1994
- Magistraten
Snijders, Korthals Altes, Heemskerk, Nieuwenhuis, Swens-Donner, Mok
- Zaaknummer
8537
- Noot
J. de Boer
- LJN
ZC1443
- JCDI
JCDI:ADS57920:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:ZC1443, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑09‑1994
- Wetingang
Essentie
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Vordering tot voorlopige machtiging na inbewaringstelling, zonder dat eerst een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is gevorderd; art. 5 BOPZ van toepassing.
Samenvatting
Het is niet gerechtvaardigd om met een voorlopige machtiging na voortzetting van de inbewaringstelling (art. 31 lid 1) gelijk te stellen het in art. 31 eerste lid niet vermelde geval dat er nog alleen een inbewaringstelling op de voet van art. 20 is. Wordt reeds in deze periode een vordering als bedoeld in art. 2 BOPZ ingesteld, dan behoeven daarbij niet de regels van art. 16 in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.