HR, 15-04-1994, nr. 15307
ECLI:NL:HR:1994:ZC1337
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-04-1994
- Zaaknummer
15307
- LJN
ZC1337
- Roepnaam
Valkenhorst I
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:ZC1337, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑04‑1994; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1994:24
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 1994, 608 met annotatie van W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
Uitspraak 15‑04‑1994
15 april 1994
Eerste Kamer
Nr. 15.307
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. J.C. van Oven,
t e g e n
de stichting Stichting Valkenhorst,
gevestigd te Breda,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij exploit van 22 februari 1990 heeft eiseres tot cassatie — verder te noemen: [eiseres] —, te zamen met vijf anderen, verweerster in cassatie — verder te noemen: de Stichting — gedagvaard voor de Rechtbank te Breda. Nadien heeft één van de eisers zich teruggetrokken. Na wijziging van eis vorderden de overgebleven eisers, kort samengevat, de Stichting te veroordelen hun binnen 5 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis inzage te geven in het dossier, registerboeken en overige registraties waarin zich gegevens bevinden van ieders afzonderlijke afstamming.
Nadat de Stichting tegen de vorderingen verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 5 maart 1991 de Stichting veroordeeld om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan eisers kennis te geven van die gegevens uit haar bewaard gebleven registraties, die opheldering kunnen verschaffen omtrent de vraag wie de biologische moeders van eisers zijn geweest, en de overige vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] samen met twee andere eisers hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Daarbij hebben zij hun eis gewijzigd in dier voege dat zij thans ook afschriften vroegen.
Bij arrest van 25 november 1992 heeft het Hof in de zaak van [eiseres] het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Stichting is verstek verleend.
[eiseres] heeft haar zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Koopmans strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de zaak van [eiseres] betreft, tot vernietiging van het daarbij in zoverre bekrachtigde vonnis van de Rechtbank te Breda, en tot toewijzing van de primaire vordering van [eiseres] .
3. Beoordeling van het middel
3.1 [eiseres] is, als buitenechtelijk kind, in 1935 geboren in ‘’Moederheil’’, een toen door rooms-katholieke religieuzen gedreven inrichting met als doelstelling het verlenen van zorg en begeleiding aan ongehuwde moeders en hun kinderen. De inrichting wordt thans geëxploiteerd door Valkenhorst.
Inzet van dit geding is de vraag of Valkenhorst jegens [eiseres] gehouden is haar op haar verzoek bekend te maken met de indertijd door haar moeder aan de leiding van ‘’Moederheil’’ verstrekte gegevens omtrent haar vader.
Valkenhorst weigert te voldoen aan het verzoek van [eiseres] haar de bedoelde, zich onder Valkenhorst bevindende gegevens (in feite: de personalia van de vermoedelijke verwekker) te verstrekken. Zij doet daartoe beroep op een geheimhoudingsverplichting voortvloeiende uit de vertrouwelijke aard van deze gegevens die haar in haar hoedanigheid van hulpverlener door de moeder van [eiseres] als cliënte zijn toevertrouwd. Valkenhorst heeft, nadat zij met verscheidene verzoeken van deze aard was geconfronteerd en ter zake een procedure had gevoerd (die is geëindigd met het arrest van het Hof te 's-Hertogenbosch van 18 september 1991, NJ 1991, 796)— in afwachting van een wettelijke regeling — op dit stuk een beleid ontwikkeld. Dit beleid houdt, voor zover hier van belang, in dat wanneer de moeder nog in leven is, de gegevens omtrent de (vermoedelijke) vader alleen worden verstrekt met haar toestemming; toestemming van de (vermoedelijke) vader wordt door Valkenhorst niet vereist. Valkenhorst is bereid de moeder aan te schrijven teneinde te onderzoeken ‘’of de vereiste toestemming al dan niet gegeven wordt’’. Weigert de moeder toestemming dan respecteert Valkenhorst haar besluit, ongeacht de daaraan ten grondslag liggende motieven. Vaststaat dat de moeder van [eiseres] nog in leven is en Valkenhorst geen toestemming heeft gegeven [eiseres] de gevraagde gegevens te verstrekken.
Kern van het geschil is, in de visie van het Hof, de vraag of Valkenhorst aldus verstrekking van de gevraagde gegevens afhankelijk mag maken van de toestemming van de moeder. Deze vraag heeft het Hof bevestigend beantwoord. Daartegen kant zich het middel.
3.2 Uitgangspunt voor de beoordeling van het middel is dat het aan grondrechten als het recht op respect voor het privé leven, het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en het recht op vrijheid van meningsuiting ten grondslag liggende algemene persoonlijkheidsrecht mede omvat het recht om te weten van welke ouders men afstamt. Dit recht heeft ook internationaal erkenning gevonden in art. 7 van het — door Nederland nog niet geratificeerde —Verdrag inzake de rechten van het Kind van 20 november 1989.
Dit recht geeft een persoon in de omstandigheden als die van [eiseres] jegens een stichting als Valkenhorst aanspraak om op haar verzoek bekend te worden gemaakt met de aan die stichting bekende gegevens omtrent haar ouders (vgl. EHRM 7 juli 1989, Serie A, n° 160; NJ 1991, 659; § 49).
Van dit een en ander is ook het Hof, zij het ten dele veronderstellenderwijs uitgegaan. Deze uitgangspunten zijn in cassatie — terecht — niet bestreden.
3.3 Het recht om te weten van welke ouders men afstamt is niet absoluut: zoals het Hof in rov. 4.6 terecht heeft aangegeven, moet het wijken voor de rechten en vrijheden van anderen wanneer deze in het gegeven geval zwaarder wegen. Het Hof heeft dan ook niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de aanspraak van [eiseres] af te wegen tegen het door Valkenhorst ingeroepen geheimhoudingsrecht ten einde na te gaan welk van deze beide rechten in het gegeven geval prevaleert. Voor zover het middel van een andere opvatting uitgaat faalt het.
3.4.1 Het middel treft daarentegen doel voor zover het aan het Hof verwijt dat het bij zijn voormelde afweging de wederzijdse rechten en belangen rechtens onjuist heeft gewaardeerd. Dat geldt zowel — aan de zijde van [eiseres] — voor wat betreft de onderlinge rangorde tussen het recht van een meerderjarig natuurlijk kind als [eiseres] om te weten door wie het is verwekt en het in het recht op respect voor haar privé leven besloten recht van de moeder om zulks ook tegenover haar kind verborgen te houden, als — aan de zijde van Valkenhorst — voor wat betreft de aard en het gewicht van het aan Valkenhorst toekomende geheimhoudingsrecht.
3.4.2 Dat Valkenhorst jegens de moeder van [eiseres] is gehouden de gegevens omtrent de verwekker welke de moeder van [eiseres] indertijd vertrouwelijk aan ‘’Moederheil’’ heeft medegedeeld, niet te openbaren, alsmede dat ter zake aan Valkenhorst, nu het daarbij ging om door een hulpzoekende toevertrouwen van gegevens aan een als hulpverlener aan te merken instelling, een geheimhoudingsrecht toekomt, is in cassatie — terecht — niet bestreden. Anders dan het Hof in zijn rov. 4.13 en 4.14 heeft geoordeeld kan in de gegeven omstandigheden evenwel niet worden aanvaard dat bij dit geheimhoudingsrecht, behalve bescherming van het recht op respect voor het privé leven van de moeder van [eiseres] , andere, zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn betrokken. Zoals het Hof in zijn onder 3.1 genoemde arrest van 18 september 1991 zelf al heeft aangegeven, valt — gezien de hedendaagse opvattingen omtrent de ongehuwde moeder — niet aan te nemen dat de wetenschap dat een instelling als Valkenhorst gegevens omtrent de verwekker op verzoek van het meerderjarig geworden kind aan dit kind bekend maakt, anders dan een verwaarloosbaar klein aantal vrouwen ervan zal weerhouden zich om hulp bij haar bevalling en de verzorging van haar kind tot een dergelijke instelling te wenden en zich daarbij tegenover die instelling vrijelijk te uiten ook omtrent de verwekker van haar kind. Daarom is ook onvoldoende begrijpelijk waarop het Hof het oog heeft wanneer het in dit verband mede zwaar tilt aan de kans dat ‘’aan het (geboren of nog ongeboren) kind schade wordt toegebracht of zorg wordt onthouden’’ (rov. 4.14 slot).
3.4.3 Wat betreft de onderlinge rangorde tussen enerzijds het recht van een meerderjarig natuurlijk kind als [eiseres] om te weten door wie het is verwekt, en anderzijds het (in het recht op respect voor haar privé leven besloten) recht van de moeder om zulks ook tegenover haar kind verborgen te houden, moet — anders dan het Hof klaarblijkelijk tot uitgangspunt heeft genomen — worden geoordeeld dat het recht van het kind prevaleert. Behalve door het vitaal belang van dit recht voor het kind wordt deze voorrang daardoor gewettigd dat de natuurlijke moeder in de regel mede verantwoordelijkheid draagt voor het bestaan van dat kind.
Opmerking verdient in dit verband nog dat het te dezen niet gaat om kunstmatige donorinseminatie.
3.5 Uit het voorgaande volgt zowel dat 's Hofs uitspraak moet worden vernietigd als dat de Hoge Raad zelf de zaak kan afdoen.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.2 en 3.3 is overwogen volgt immers dat [eiseres] jegens Valkenhorst aanspraak erop heeft op haar verzoek bekend te worden gemaakt met de aan Valkenhorst bekende gegevens omtrent haar (vermoedelijke) vader en dat haar daartoe strekkende vordering moet worden toegewezen tenzij het daartegen door Valkenhorst ingeroepen geheimhoudingsrecht prevaleert. Dat is evenwel niet het geval. Haar beroep op geheimhouding heeft Valkenhorst niet mede gebaseerd op de belangen van de (vermoedelijke) vader, ten aanzien van wiens belang trouwens hetzelfde zou gelden als hiervoor onder 3.4.3 ten aanzien van dat van de moeder is overwogen. De maatschappelijke belangen waarop Valkenhorst haar beroep op geheimhouding wél mede heeft gebaseerd, kunnen dat beroep, naar uit het hiervoor onder 3.4.2 overwogene volgt, niet schragen. Resteert derhalve de in dit verband door Valkenhorst eveneens ingeroepen gehoudenheid van Valkenhorst tot bescherming van het recht op respect voor het privé leven van de moeder van [eiseres] , maar dienaangaande geldt dat dit recht van de moeder van [eiseres] moet wijken voor het recht van [eiseres] om, als meerderjarig geworden natuurlijk kind, te weten door wie zij is verwekt.
Het voorgaande brengt mee dat de vierde door [eiseres] tegen het vonnis van de Rechtbank aangevoerde appelgrief slaagt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 november 1992 voor zover gewezen tussen [eiseres] en Valkenhorst;
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Breda van 5 maart 1991 voor zover gewezen tussen [eiseres] en Valkenhorst;
veroordeelt Valkenhorst om binnen vijf dagen na betekening van dit arrest aan [eiseres] inzage te verlenen in en afschrift te verschaffen van de bij Valkenhorst berustende gegevens met betrekking tot de afstamming van [eiseres] , daaronder begrepen alle gegevens die betrekking hebben op de door de moeder als verwekker aangewezene;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt Valkenhorst in de kosten van het geding en begroot deze aan de zijde van [eiseres] :
in eerste aanleg op in totaal ƒ 1.925,--;
in appel op in totaal ƒ 4.625,--;
in cassatie, tot op deze uitspraak, op in totaal ƒ 4.024,24, een en ander telkens op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de desbevoegde Griffier.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Mijnssen, Korthals Altes, Neleman en Swens-Donner, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 15 april 1994.