NJ 1994, 189
Incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad / overgangsrecht / belang / zekerheidstelling
HR 03-12-1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1169 (Burer/Driessen)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 december 1993
- Magistraten
Mijnssen, Davids, Heemskerk, De Vries Lentsch-Kostense
- Zaaknummer
15394
- LJN
ZC1169
- Roepnaam
Burer/Driessen
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1993:ZC1169, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑12‑1993
- Wetingang
Rv (oud) art. 52; Rv (oud) art. 53; Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 NBW 12e gedeelte art. 17
Essentie
Incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Overgangsrecht. Belang. Zekerheidstelling.
Samenvatting
De incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden beoordeeld op de voet van de art. 52 en 53 Rv, zoals deze sedert 1 jan. 1992 luiden.
Incidenteel eiser heeft belang bij zijn vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het door het hof bekrachtigde vonnis van de rechtbank, voor zover incidenteel verweerder daarbij is veroordeeld tot verwijderen en verwijderd houden van de in het vonnis aangeduide garage, daar eiser reeds sedert 1985 in zijn leefgenot wordt beperkt door de garage. In casu is onvoldoende ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.