NJ 1994, 346
Verzet ex 25 WTBZ / naheffing vast recht in cassatie; rechtszekerheidsbeginsel; mede-aansprakelijkheid advocaat
HR 26-02-1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0892, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 februari 1993
- Magistraten
Martens, Roelvink, Mijnssen, Nieuwenhuis, Swens-Donner, Asser
- Zaaknummer
8196
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
ZC0892
- JCDI
JCDI:ADS157427:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1993:ZC0892, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑02‑1993
- Wetingang
Essentie
Verzet ex art. 25 WTBZ. Naheffing vast recht in cassatie; rechtszekerheidsbeginsel; mede-aansprakelijkheid advocaat.
Samenvatting
Nu de verschuldigdheid van het vast recht rechtstreeks voortvloeit uit art. 2 lid 3 WTBZ en de wet niet bepaalt dat het vast recht slechts ineens tot het volle bedrag kan worden geheven, terwijl de griffier voor een juiste berekening van het vast recht afhankelijk is van gegevens welke veelal pas in een laat stadium van de procedure — door het overleggen van de procesdossiers — tot zijn beschikking komen, moet worden aangenomen dat de griffier in beginsel bevoegd is tot het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.