Zie voor gegevens de conclusie van A-G Van Soest voor HR 2 febr. 1990, NJ 1990, 384 en Onrechtmatige Daad VII (Damen), nr. 144 e.v.
HR, 27-11-1992, nr. 8030
ECLI:NL:HR:1992:ZB1223
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-11-1992
- Zaaknummer
8030
- LJN
ZB1223
- Roepnaam
Felix/Aruba
luchthavenmeester Aruba
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:ZB1223, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑11‑1992; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1992:16
ECLI:NL:PHR:1992:16, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑1992
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1992:ZB1223
- Wetingang
art. 69 Beroepswet
- Vindplaatsen
NJ 1993, 287 met annotatie van P. van Schilfgaarde
AB Klassiek 2009/20 met annotatie van L.J.A. Damen
RV 2014/69 met annotatie van prof. mr. S.E. Bartels, mr. A.J. van der Lely, prof. mr. A.I.M. van Mierlo
Uitspraak 27‑11‑1992
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Vermogensrecht. Vordering tot vergoeding van geleden schade naar aanleiding van uitlatingen onbevoegde overheidsfunctionaris. Afgebroken onderhandelingen; redelijkheid en billijkheid. Vertrouwensbeginsel. In geval van onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een in de onjuiste veronderstelling verkerende derde over de bevoegdheid van de functionaris de overheid te binden, kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder die onjuiste voorstelling voor rekening van de overheid dient te komen. Daarbij valt niet alleen te denken aan het geval dat deze onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van het bevoegde overheidsorgaan, maar ook aan factoren als: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.
27 november 1992
Eerste Kamer
Rek.nr. 8030
EL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Charbil Mirope FELIX ,
wonende op Aruba ,
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: Mr. E. Grabandt,
t e g e n
de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA,
waarvan de zetel is gevestigd op Aruba,
VERWEERDER in cassatie, incidenteel eiser,
advocaat: voorheen: Mr. G.M.M. den Drijver,
thans: Mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 14 september 1987 heeft eiser tot cassatie - verder te noemen Felix - zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg op Aruba met verzoek verweerder in cassatie - verder te noemen Aruba - te veroordelen om aan Felix ter zake van schadevergoeding wegens gemaakte kosten en gederfde winst te betalen een totaal bedrag van, na vermeerdering van eis, AfIs. 733.328,96, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nadat Aruba tegen de vorderingen verweer had gevoerd, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij tussenvonnis van 7 juni 1989 Felix tot bewijslevering toegelaten. Bij eindvonnis van 12 september 1990 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg Aruba veroordeeld tot vergoeding aan Felix van de door deze ondervonden schade, bestaande in geleden verlies en gederfde winst, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tegen beide vonnissen heeft Aruba hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 21 mei 1991 heeft het Hof de bestreden vonnissen bevestigd met dien verstande dat de bij staat op te maken schade beperkt dient te blijven tot het door Felix geleden verlies, zodat de gederfde winst buiten beschouwing blijft.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft Felix beroep in cassatie ingesteld, waarna Aruba incidenteel beroep heeft ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift houdende het incidenteel beroep, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht de beroepen te verwerpen.
De zaak is voor Felix toegelicht door zijn advocaat en voor Aruba door Mr. den Drijver voornoemd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel in het principaal beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Op de internationale luchthaven van Aruba staan twee stationsgebouwen. Het oude stationsgebouw is gelegen aan de zuidzijde van de luchthaven; het nieuwe stationsgebouw staat aan de noordzijde. Kleinere (sport-)vliegtuigen plachten geparkeerd te worden nabij het oude stationsgebouw. In dat gebouw was tevens de Aeroclub Antillia Aruba (een vereniging van sportvliegers) gevestigd. In 1985 heeft Felix samen met een zekere Maduro het plan opgevat onder de firma Transtriad Enterprises Aruba de algehele afhandeling van de kleinere vliegtuigen op de luchthaven ter hand te nemen. Hiertoe zouden zij moeten beschikken over ruimte in het oude stationsgebouw. Zij zijn in contact getreden met de luchthavenmeester, die belast is met de commerciële en luchtvaarttechnische exploitatie van de luchthaven, en met de Aeroclub Antillia Aruba . Voorts hebben zij in juli 1985 Transtriad ingeschreven in het Handelsregister. Als doelstellingen van Transtriad werden vermeld:
- het afhandelen van privé-vliegtuigen, waaronder ook begrepen "corporate & business flying" en aero-taxivluchten;
- het verlenen van flight-planning service;
- het exploiteren van een bar en restaurant t.b.v. het publiek dat gebruik maakt van de "General Aviation Terminal";
- het exploiteren van taxfree winkels;
- het verlenen van porter-service;
- bemiddeling bij de huur van voertuigen;
- bemiddeling bij de voorziening van brandstof en verlening van technische service voor privé-vliegtuigen;
- het innen van retributies t.b.v. de luchthaven.
In juli 1985 kwamen Transtriad en de vereniging van sportvliegers overeen dat Transtriad de exploitatie van de sportclub zou overnemen, zodat Transtriad kon beschikken over ruimtes in het oude stationsgebouw. Daarbij werd schriftelijk vastgelegd dat Transtriad de huurschuld van de Aeroclub zou overnemen en de tussen deze club en de luchthaven bestaande huurovereenkomst. Hiertoe werd zowel door Transtriad als door de Aeroclub toestemming verzocht aan de luchthavenmeester, welke toestemming (stilzwijgend) werd verleend.
In maart 1986 heeft Maduro zich uit Transtriad teruggetrokken. Ingaande april 1986 heeft Transtriad / Felix de huur van de Aeroclub daadwerkelijk overgenomen. Felix had de ontwikkeling van zijn bedrijf gepland in drie fasen.
In de eerste fase zou Transtriad in het oude stationsgebouw zorg dragen voor de inklaring van de kleinere vliegtuigen. De uitklaring zou voorlopig nog in het nieuwe stationsgebouw blijven plaatsvinden. In de tweede fase zou ook de uitklaring door Transtriad in het oude stationsgebouw ter hand worden genomen en in de derde fase zouden in dat stationsgebouw taxfree winkels gevestigd worden. Alsdan zou voortaan alle in- en uitgaand verkeer van bemanningen en passagiers van kleinere vliegtuigen via Transtriad in het oude stationsgebouw plaatsvinden, welk gebouw getooid zou worden met de naam General Aviation Terminal.
Felix heeft personeel in dienst genomen en verbouwingen in de ruimte van het oude stationsgebouw uitgevoerd. Hij heeft daar onder meer een kantoor, een bar en restaurant en een kantoortje voor de immigratie ingericht. Door Transtriad zijn tussen maart 1986 en december 1986 ter plaatse kleinere vliegtuigen afgehandeld. Het bedrijf is echter niet verder gekomen dan de eerste fase. Nadat op 8 november 1986 de Minister van Vervoer en Communicatie had besloten dat in den vervolge het vervoer op de luchthaven van bemanningsleden en/of passagiers van de kleinere vliegtuigen uitsluitend door Aruba Air N.V. mocht worden uitgevoerd, heeft Felix zijn bedrijf op 11 december 1986 gesloten.
Stellende dat hij als gevolg van het ministeriële besluit van 8 november 1986 gedwongen was zijn bedrijf te sluiten, vordert Felix in dit geding vergoeding door Aruba van de deswege door hem geleden schade, bestaande in verloren gegane investeringen en gederfde winst.
Nadat het Gerecht in eerste aanleg de vordering onverkort aan Felix had toegewezen, heeft het Hof die toewijzing beperkt tot het door Felix ten gevolge van het ministeriële besluit van 8 november 1986 geleden verlies. Daartoe heeft het Hof geoordeeld, samengevat weergegeven, dat in dit geding niet is gebleken dat - gelijk het Gerecht in eerste aanleg had overwogen - de luchthavenmeester bevoegd was Aruba ter zake van de uitoefening door Felix van diens bedrijf op de luchthaven te binden, maar dat, enerzijds, Aruba zich jegens Felix onrechtmatig heeft gedragen door hem niet te waarschuwen voor het risico dat de voor het uitoefenen van zijn bedrijf vereiste formele toestemming van Aruba, op het verkrijgen waarvan Felix kennelijk rekende, achterwege zou blijven, en door niet te onderzoeken of de luchthavenmeester wellicht doende was meer verwachtingen bij Felix te wekken dan verantwoord was, en, anderzijds, dat ook Felix zelf verwijt treft omdat hij te voorbarig ervan is uitgegaan dat Aruba de vereiste toestemming zou verlenen.
3.2 Onderdeel 1 van het middel in het principaal cassatieberoep keert zich met een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen ’s Hofs oordeel, daarop neerkomende dat aan de luchthavenmeester niet de bevoegdheid toekwam Aruba ter zake van de uitoefening door Felix van diens bedrijf op de luchthaven te binden. Tot steun van deze klachten beroept het onderdeel zich op: (1) art. 3 van de Beheersverordening Luchthavendienst, (2) een op 4 juli 1979 door de (waarnemend) Gezaghebber van het toenmalige Eilandgebied Aruba gegeven schriftelijke machtiging houdende een omschrijving van aan de luchthavenmeester toekomende bevoegdheden, en (3) een verklaring door de luchthavenmeester als getuige afgelegd in een aan dit geding voorafgaand voorlopig getuigenverhoor; de inhoud van een en ander is weergegeven onder (6) en (7) in de conclusie van het Openbaar Ministerie, met dien verstande dat bedoelde getuigenverklaring tevens het volgende behelst:
"De overname van de exploitatie van de vliegclub, zodat Transtriad zich in het oude stationsgebouw kon vestigen, is geschied met mijn goedkeuring. Ik herinner mij niet meer of ik die goedkeuring schriftelijk of mondeling heb gegeven. Ik was bevoegd die goedkeuring te geven".
Voormeld art. 3 voorziet erin dat de exploitatie van de Luchthavendienst door de luchthavenmeester geschiedt en de leiding van deze Dienst bij hem berust, een en ander evenwel onder toezicht van de met het beheer van de Dienst belaste autoriteit (tot 1 januari 1986 het Bestuurscollege, sedertdien de Raad van Ministers onderscheidenlijk, voor de dagelijkse praktijk, de Minister van Vervoer en Communicatie).
Zulks in aanmerking genomen, en gezien de omstandigheid dat het artikel niet met zoveel woorden voorziet in de mogelijkheid tot uitoefening door de luchthavenmeester van de aan evenbedoelde autoriteit uit hoofde van haar beheerstaak toekomende bevoegdheid om handelingen te verrichten die Aruba binden, biedt het artikel geen steun voor de opvatting dat de luchthavenmeester bevoegd was Aruba ter zake van de uitoefening door Felix van diens bedrijf te binden. Aangezien ook geen andere rechtsregel voor het aannemen van zodanige bevoegdheid steun biedt, treft de rechtsklacht geen doel.
De motiveringsklacht kan evenmin tot cassatie leiden. Het hiervoor bedoelde geschrift van 4 juli 1979 machtigt weliswaar de luchthavenmeester om voor en namens de Gezaghebber "het Eilandgebied Aruba te verbinden bij zaken de Luchthavendienst betreffende", doch slechts "op grond van daartoe strekkende besluiten van het Bestuurscollege"; de aanwezigheid van een zodanig besluit strekkende tot het verbinden van Aruba ter zake van de uitoefening van het bedrijf van Felix , is in dit geding evenwel gesteld noch vastgesteld.
Ook tegen de achtergrond van de door de luchthavenmeester in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring is 's Hofs bestreden oordeel niet onbegrijpelijk of anderszins ontoereikend gemotiveerd. Weliswaar kan uit die verklaring worden afgeleid dat de luchthavenmeester zelf meende bevoegd te zijn Aruba te binden, maar uit het hiervoor overwogene volgt dat deze mening onjuist is.
Het onderdeel wordt dus tevergeefs voorgesteld.
3.3 Onderdeel 3 betreft 's Hofs oordeel (rov. 5.4) dat uitsluitend het door Felix geleden verlies, en niet ook de door hem gederfde winst voor vergoeding door Aruba in aanmerking komt.
Het onderdeel beoogt kennelijk te klagen dat het Hof, oordelende dat de luchthavenmeester niet bevoegd was Aruba te binden, ten onrechte is voorbijgegaan aan het door Felix in feitelijke aanleg gevoerde betoog, daarop neerkomende dat Felix , gezien de omstandigheden van het geval - kort gezegd: dat hij in de loop van de, in een vergevorderd stadium verkerende, onderhandelingen reeds aanzienlijke investeringen op de luchthaven had verricht en gedurende negen maanden reeds 400 vliegtuigen had afgehandeld - erop mocht vertrouwen dat de luchthavenmeester die bevoegdheid wèl had, en voorts dat het afbreken door Aruba van die onderhandelingen onder de gegeven omstandigheden in strijd was met de door Aruba jegens Felix in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid, zodat Aruba gehouden is tot vergoeding aan Felix van diens schade, bestaande in de door hem gemaakte kosten en gederfde winst. In het kader van dit betoog had Felix in hoger beroep onder meer aangevoerd dat twijfel omtrent de interpretatie van de Beheersverordening Luchthavendienst voor rekening heeft te komen van Aruba, van wie immers de redactie daarvan afkomstig is, en dat hij op grond van de bewoordingen van de verordening erop mocht vertrouwen dat de luchthavenmeester bevoegd was bindende toezeggingen jegens hem te doen.
Bij de beoordeling van dit betoog, dat van wezenlijke aard is, zodat het Hof daaraan niet voorbij had mogen gaan, is mede van betekenis dat in geval van onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een derde die in de onjuiste veronderstelling verkeert dat deze functionaris ten aanzien van de desbetreffende materie bevoegd is de overheid te binden, zich omstandigheden kunnen voordoen, waaronder die onjuiste veronderstelling voor rekening van de overheid dient te komen. Daarbij valt niet alleen te denken aan het geval dat de onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van het wel bevoegde overheidsorgaan, maar ook aan factoren als: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen van de overheid, als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat onderdeel 3 doel treft en het bestreden vonnis niet in stand kan blijven.
Het is niet uitgesloten dat, na verwijzing, het Hof bij zijn beoordeling van het hiervoor onder 3.3 bedoelde betoog van Felix komt tot afwegingen die niet verenigbaar zijn met in zijn bestreden vonnis neergelegde oordelen. De Hoge Raad vindt daarin aanleiding de overige klachten van het principale middel, alsmede de klacht van het incidentele middel buiten behandeling te laten; de door deze klachten opgeworpen vragen kunnen, voor zover nodig, na verwijzing nog aan de orde komen. Dit brengt mee dat de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie, voor zover het incidenteel beroep betreffende, moeten worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principaal beroep:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 21 mei 1991;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar dat Hof;
veroordeelt Aruba in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Felix begroot op Hfl. 400,-- aan verschotten en Hfl. 3.000,-- voor salaris;
in het incidenteel beroep:
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot aan de einduitspraak;
begroot deze kosten tot heden aan de zijde van Aruba op Hfl. 100,-- aan verschotten en Hfl. 3.000,-- voor salaris, en aan de zijde van Felix op Hfl. 100,-- aan verschotten en Hfl. 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de president Royer als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Korthals Altes, Neleman en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op 27 november 1992.
Conclusie 25‑09‑1992
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Vermogensrecht. Vordering tot vergoeding van geleden schade naar aanleiding van uitlatingen onbevoegde overheidsfunctionaris. Afgebroken onderhandelingen; redelijkheid en billijkheid. Vertrouwensbeginsel. In geval van onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een in de onjuiste veronderstelling verkerende derde over de bevoegdheid van de functionaris de overheid te binden, kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder die onjuiste voorstelling voor rekening van de overheid dient te komen. Daarbij valt niet alleen te denken aan het geval dat deze onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van het bevoegde overheidsorgaan, maar ook aan factoren als: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.
rek. nr. 8030 (Aruba)
zitting 25 september 1992
Mr. Hartkamp
Conclusie inzake
C.M. Felix
tegen
Het Land Aruba
Edelhoogachtbaar College,
Feiten en procesverloop
1) In 1985 heeft de verweerder in cassatie, Felix , samen met een zekere Maduro het plan opgevat de algehele afhandeling van kleinere vliegtuigen op de internationale luchthaven "Reina Beatrix" van Aruba ter hand te nemen. In verband hiermee hadden Felix en Maduro - die handelden onder de firmanaam Transtriad Enterprises Aruba - behoefte aan ruimte in het oude stationsgebouw van de luchthaven nu aldaar de kleinere (sport)vliegtuigen werden geparkeerd. In het oude stationsgebouw was gevestigd de Aeroclub Antillia Aruba (een vereniging van sportvliegers). Teneinde te kunnen beschikken over voornoemde ruimte zijn Felix en Maduro in contact getreden met de luchthavenmeester en met voornoemde aeroclub . In juli 1985 kwamen Transtriad en de aeroclub overeen, dat Transtriad kon beschikken over ruimtes in het oude stationsgebouw. Daarbij werd o.a. schriftelijk vastgelegd dat Transtriad de tussen deze club en de luchthaven bestaande huurovereenkomst zou overnemen.
Zowel Transtriad als de aeroclub verzochten hiertoe de luchthavenmeester om toestemming, welke toestemming klaarblijkelijk (stilzwijgend) werd verleend.
In maart 1986 heeft eerdergenoemde Maduro zich uit Transtriad teruggetrokken. Ingaande april 1986 heeft Transtriad / Felix de huur van de aeroclub daadwerkelijk overgenomen.
Felix heeft personeel in dienst genomen en heeft in de ruimte van het oude stationsgebouw verbouwingen uitgevoerd. Door Transtriad zijn tussen maart 1986 en december 1986 ter plaatse kleinere vliegtuigen afgehandeld.
In november 1986 heeft de Minister van Vervoer en Communicatie besloten dat in het vervolg het vervoer op de luchthaven van bemanningsleden en/of passagiers van de kleinere vliegtuigen uitsluitend door Air Aruba N.V. mocht worden uitgevoerd.
Felix heeft zijn bedrijf op 11 december 1986 gesloten.
2) Felix vordert in de onderhavige procedure van Aruba vergoeding van het door hem geleden verlies alsmede vergoeding van gederfde winst. Aan deze vordering legde hij ten grondslag dat hij zich op verzoek van Aruba sedert maart 1986 heeft bezig gehouden met de hiervoor omschreven activiteiten en dat tijdens onderhandelingen met Aruba bij hem het vertrouwen zou zijn gewekt dat hij het project toegewezen zou krijgen. Felix stelde dat Aruba zich schuldig heeft gemaakt aan contractbreuk. In ieder geval - aldus Felix - heeft Aruba niet de zorgvuldigheid in acht genomen welke in dit geval betamelijk was zodat Aruba derhalve een onrechtmatige daad heeft gepleegd als gevolg waarvan Aruba zijn schade dient te vergoeden.
Aruba heeft daartegenover aangevoerd dat aan Felix nimmer enige toezegging is gedaan noch door de luchthavenmeester, noch door een van 's lands organen. Bovendien was - aldus Aruba - de luchthavenmeester niet bevoegd enige toezegging te doen en konden zijn uitlatingen Aruba niet binden. Het staat Aruba vrij ter behartiging van het algemeen belang te bepalen wie op het aan Aruba toebehorende terrein passagiers en bemanningsleden van vliegtuigen mag vervoeren. Aan Felix was daartoe geen vergunning verleend. Er is dan ook geen sprake van wanprestatie of onrechtmatige daad. Voorts heeft Aruba de door Felix gestelde schade betwist.
Aruba stelde nog een reconventionele vordering in, doch deze speelt in cassatie geen rol meer.
3) Het gerecht in eerste aanleg kwam in het tussenvonnis van 7 juni 1989 tot de navolgende bevindingen:
- Felix (en Maduro ) hebben met toestemming van de luchthavenmeester de afhandeling van kleinere vliegtuigen in het oude stationsgebouw ter hand genomen;
- de door de luchthavenmeester aan Felix / Transtriad gegeven toestemming moet - o.g.v. artikel 3 van de Beheersverordening luchthavendienst, de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur en het bepaalde in de Landsverordening instelling ministeries - geacht worden door Aruba te zijn gegeven;
- van wanprestatie zijdens Aruba is geen sprake, het uitvoeren van een bepaald bedrijf met toestemming van de overheid op het terrein van de overheid doet immers tussen dat bedrijf en de overheid geen wederkerige overeenkomst ontstaan;
- Felix mocht er redelijkerwijze op vertrouwen, dat hij ook in de verdere toekomst de afhandeling van kleine vliegtuigen mocht blijven verzorgen;
- Aruba mocht echter wel in het algemeen belang verandering in de situatie op de luchthaven aanbrengen door het vervoer van passagiers en/of bemanningsleden met uitsluiting van ieder ander aan Air Aruba N.V. op te dragen;
- bij het nemen van die beslissing diende Aruba evenwel oog te hebben voor de belangen van anderen, met name degenen die met toestemming van de bevoegde autoriteit - de luchthavenmeester - op de luchthaven werkzaamheden uitoefenden;
- Aruba was daarom gehouden degenen wier belangen zodanig werden getroffen dat zij daardoor schade leden, een redelijke schadevergoeding aan te bieden.
Het gerecht in eerste aanleg gaf vervolgens aan Felix , die had gesteld ten gevolge van de beslissing van de minister gedwongen te zijn geweest het bedrijf te sluiten, de opdracht feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit zulks kon worden afgeleid.
In het eindvonnis d.d. 12 september 1990 kwam het gerecht in eerste aanleg tot het oordeel dat Felix was geslaagd in het te leveren bewijs. Aannemelijk was - aldus het gerecht - dat Felix als gevolg van het besluit van de Minister van 8 november 1986 schade had geleden, bestaande uit verloren gegane investeringen en derving van de redelijkerwijze van deze investeringen te verwachten revenuen. Partijen werden ter bepaling van een passende schadevergoeding verwezen naar de schadestaatprocedure.
4) Aruba stelde tijdig onder aanvoering van een negental grieven hoger beroep in tegen beide voornoemde vonnissen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde in zijn vonnis van 21 mei 1991 (r.o. 5.2 en 5.3) dat niet was gebleken dat de luchthavenmeester bevoegd was Aruba ter zake van de uitoefening van zijn bedrijf op de luchthaven te binden en dat Felix zich behoorde te realiseren dat door de luchthavenmeester gedane toezeggingen Aruba niet konden binden, terwijl niet was gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel leiden. Het doen van investeringen - aldus het Hof in r.o. 5.3 - zoals door Felix in casu is geschied, was niet zonder risico's zolang Aruba zich formeel niet had verbonden Felix gedurende zekere tijd de General Aviation op het vliegveld te laten afhandelen. Weliswaar hebben er uitvoerige onderhandelingen plaatsgevonden en heeft Felix ook een aanvang gemaakt met het uitoefenen van zijn bedrijf, maar hij had er toch rekening mee moeten houden dat een beleidswijziging nog roet in het eten kon gooien.
Toch vond het Hof dat ook Aruba een verwijt trof. Het Hof overwoog:
"5.4 Gelet op de omvang van de Arubaanse samenleving kan het de betreffende autoriteiten niet zijn ontgaan dat Felix doende was op het vliegveld verbouwingswerkzaamheden e.d. te verrichten in afwachting van de formele toezegging zijn bedrijf te mogen uitoefenen, althans dat bedrijf voort te zetten en verder uit te breiden. Het lag dan ook op de weg van Aruba Felix te waarschuwen voor de risico's, indien de vereiste formele toestemming waarop hij kennelijk rekende achterwege zou blijven (en wellicht te onderzoeken of de luchthavenmeester niet doende was meer verwachtingen bij Felix te wekken dan verantwoord was). In zoverre heeft Aruba zich schuldig gemaakt aan een onzorgvuldig (onrechtmatig) gedrag jegens Felix . Nu Felix echter ook zelf het verwijt treft dat hij te voorbarig ervan is uitgegaan dat Aruba de vereiste toestemming zou verlenen, dient de schadevergoeding welke Aruba op grond van de door haar gepleegde onrechtmatige daad gehouden is aan Felix te betalen redelijkerwijs beperkt te blijven tot de vergoeding van het door Felix geleden verlies. Gederfde winst komt onder de gegeven omstandigheden niet voor vergoeding in aanmerking."
5) Felix heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van een uit vijf onderdelen bestaand middel van cassatie gericht tegen de r.o. 5.2, 5.3 en 5.4.
Aruba stelde in zijn verweerschrift incidenteel cassatieberoep in gericht tegen rov. 5.4.
Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
Bespreking van het cassatiemiddel in het principale beroep
6) Onderdeel 1 richt zich tegen de in r.o. 5.2 opgenomen zin:
"Het Hof deelt het standpunt van Aruba dat in dit geding niet is gebleken dat de luchthavenmeester bevoegd was Aruba ter zake van de uitoefening van zijn bedrijf op de luchthaven te binden."
Deze beslissing zou rechtens onjuist althans onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd zijn in het licht van:
1) art. 3 van de Beheersverordening luchthavendienst;
2) de machtiging van 4 juli 1979 (bij memorie van antwoord overgelegd);
3) de door Nicolaas afgelegde getuigenverklaring.
7) Art. 3 van de Beheersverordening luidt als volgt:
"1. De Luchthavendienst wordt beheerd door het Bestuurscollege.
2. Onder toezicht van het Bestuurscollege geschiedt de exploitatie van de dienst door en berust de leiding ervan bij het Hoofd.
3. De Luchthavenmeester is het Hoofd van de Luchthavendienst. "
De machtiging waarop een beroep wordt gedaan heeft tot inhoud:
"De waarnemend Gezaghebber van het Eilandgebied Aruba, Urbano Maduro , krachtens het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen het eilandgebied vertegenwoordigende machtigt Edgar Charles Michael NICOLAAS tot wederopzeggen toe in zijn functie van Luchthavenmeester van de Prinses Beatrix Luchthaven voor en namens hem - op grond van daartoe strekkende besluiten van het Bestuurscollege - het eilandgebied Aruba te verbinden bij zaken de Luchthavendienst betreffende, speciaal bij het verhuren van lokaliteiten van het Prinses Beatrix Luchthavengebouw ."
De verklaring door de heer E.C.M. Nicolaas op 7 september 1989 afgelegd luidt:
(p-v pag. 2) "De verhuur van bedrijfscommerciële ruimtes, voor winkels en dergelijke, in het luchthavengebouw vindt als volgt plaats. De belanghebbenden wenden zich tot de regering. De regering stuurt het verzoek naar mij door. Ik bezie dan of zo'n bedrijf past in het luchthavengebouw. Door mijn dienst worden dan onderhandelingen gevoerd. Daarna bereid ik een concept-kontrakt voor. Nadat het concept-kontrakt is opgesteld wordt dat door de huurder geparafeerd, terwijl ik dat kontrakt parafeer namens de verhuurder, zijnde Aruba." .. (p-v pag.3) "In die tijd waren wij constant in gesprek met Felix . Naar mijn mening mocht hij toen erop vertrouwen dat de terminal er zou komen. Er was immers geen enkele reden om te vermoeden dat van het beleid zou worden afgeweken."
8) Ik meen dat het onderdeel tevergeefs wordt voorgesteld. Het hof heeft de onbevoegdheid van de luchthavenmeester afgeleid uit een wettelijke bepaling (art. 3 van de Beheersverordening); in zoverre behoefde zijn beslissing geen motivering. De beslissing, die geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, wordt niet onbegrijpelijk in het licht van de geciteerde machtiging: van bijzondere besluiten van het Bestuurscollege is niet gebleken en het ging in deze zaak om meer dan alleen verhuur van lokaliteiten. Tenslotte heeft het hof zich nog gebaseerd op de in onderling verband beschouwde getuigenverklaringen van Nicolaas en Dijkhoff. Ook in het licht van het door partijen over en weer gestelde was het hof niet tot nadere motivering gehouden.
9) In onderdeel 2 wordt de klacht naar voren gebracht dat het oordeel van het Hof opgenomen in r.o. 5.3
"dat Felix (zich) behoorde (..) te realiseren dat toezeggingen door de luchthavenmeester gedaan, Aruba niet konden binden"
onjuist, althans onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is. Deze klacht wordt slechts toegelicht met een verwijzing naar het in onderdeel 1 opgemerkte ("in het licht van een en ander" resp. "in het licht van het vorenstaande"). Zij heeft dus kennelijk naast onderdeel 1 geen zelfstandige betekenis, zodat zij het lot daarvan moet delen.
Ik verwijs voorts naar HR 8 dec. 1989, rek. nr. 7353 (N.A.C./Curacao) (niet gepubliceerd), waarin Uw Raad terzake van een soortgelijke beslissing overwoog:
"Deze .. oordelen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, mede gelet op de omstandigheid dat, zoals het Hof constateert en in cassatie niet is bestreden, de bevoegdheidsverdeling hier rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke bepalingen.
Verder kunnen 's Hofs oordelen wegens hun verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst."
10) Onderdeel 3 beoogt kennelijk erover te klagen dat het hof verzuimd heeft schadevergoeding toe te wijzen (en wel vergoeding van het geleden verlies en van de gederfde winst) op grond van de door de luchthavenmeester gedane toezeggingen, zulks gezien de inhoud van zijn functie en de hem gegeven bevoegdheden, en gezien de gevorderde staat van de onderhandelingen tussen partijen. Maar het onderdeel zoekt de grondslag van die schadevergoedingsplicht ("derhalve") hetzij hierin dat Felix erop mocht vertrouwen dat de luchthavenmeester bevoegd was (hetgeen blijkens het voorgaande onjuist is), hetzij hierin dat Aruba geen stappen heeft ondernomen om Felix te waarschuwen - maar dit laatste is door het hof juist meegewogen en heeft het college geleid tot zijn beslissing dat Aruba voor een deel van de door Felix geleden schade uit onrechtmatige daad aansprakelijk is.
Zou het onderdeel zo moeten worden verstaan dat het klaagt over het niet toekennen van schadevergoeding op grond van het feit dat Aruba in strijd met de goede trouw de onderhandelingen met Felix zou hebben afgebroken, dan faalt het m.i. omdat het hof in de stukken kennelijk niet heeft gelezen (hetgeen niet onbegrijpelijk is) dat Felix zijn vordering ook op die grondslag (naast de aangevoerde grondslagen contractbreuk en onrechtmatige daad gelegen in de jegens hem onzorgvuldige beleidswijziging van de minister van Verkeer en Communicatie) wenste te baseren.
Hieruit vloeit voort dat ook de (op het eerder betoogde voortbouwende) slotklacht van het onderdeel dat
"er geen aanleiding is de door Aruba aan Felix te betalen schadevergoeding te beperken tot de vergoeding van het door Felix geleden verlies"
faalt. Het hof heeft die beperking aangebracht, niet omdat het heeft miskend dat het niet nakomen van (eventueel onbevoegd gedane) toezeggingen waarop in gerechtvaardigd vertrouwen is voortgebouwd1.of het afbreken van onderhandelen in strijd met de goede trouw2.onder omstandigheden een verplichting tot vergoeding van gederfde winst in het leven kunnen roepen, maar omdat het de vordering heeft toegewezen op de grondslag van de in r.o. 5.4 omschreven onrechtmatige daad van Aruba (kort gezegd: het niet voldoen aan een uit het ongeschreven recht voortvloeiende waarschuwingsplicht), en vervolgens, gelet op het aan Felix toe te rekenen verwijt van voorbarig handelen, de uit de onrechtmatige daad voortvloeiende schadevergoedingsverplichting in dier voege heeft bepaald dat aan Felix zijn geleden verlies, niet zijn gederfde winst behoefde te worden vergoed. Het stond het hof vrij de schadevergoedingsplicht van Aruba op deze wijze te bepalen, zowel indien de beslissing als een toepassing van art. 6:98, als indien zij als een toepassing van art. 6:101 lid 13.moet worden beschouwd. Zelf zou ik een voorkeur hebben voor de laatste figuur.
11) Onderdeel 4 faalt omdat het is gericht tegen een overweging ten overvloede (de slotzin van r.o. 5.4).
12) Onderdeel 5 is gericht tegen de slotzin van r.o. 5.2, die zich niet zou verdragen met de eerdere constatering van het hof dat partijen over een contract hebben onderhandeld. Het hof heeft echter bij dit laatste met "partijen" kennelijk gedoeld op Felix en de luchthavenmeester, zodat daarmee geenszins onverenigbaar is dat de minister van vervoer heeft verklaard dat hij niet van de onderhandelingen met Felix op de hoogte werd gehouden en dus ook niet in enig onderhandelingsresultaat heeft toegestemd.
Voorts lijkt het mij aannemelijk dat ook de laatstbedoelde overweging niet dragend is voor 's hofs beslissing.
Bespreking van het cassatiemiddel in het incidentele beroep
13) Het middel acht onverenigbaar de overweging (r.o. 5.3) dat Felix zich behoorde te realiseren dat toezeggingen door de luchthavenmeester gedaan Aruba niet konden binden, en de overweging (r.o. 5.4) dat Aruba het verwijt treft dat het Felix niet heeft gewaarschuwd voor de risico's die hij liep door zonder de vereiste formele toestemming af te wachten zijn bedrijf uit te breiden.
Ik acht ook dit middel ongegrond. Ik zie niet in waarom het feit dat Felix niet op de bevoegdheid van de luchthavenmeester mocht vertrouwen zou uitsluiten dat op Aruba een waarschuwingsplicht als voormeld kon rusten. Mogelijk is immers dat niet zozeer het vertrouwen dat men met de bevoegde vertegenwoordiger van een organisatie van doen heeft, maar veeleer het stilzitten van de wèl bevoegde instantie in die organisatie (die weet of behoort te weten wat er gaande is) het vertrouwen opwekt dat men door kan gaan met de activiteit die later doelloos blijkt te zijn geweest. Of dat zo is, en of er om die reden een waarschuwingsplicht bestaat waarvan de niet-nakoming onrechtmatig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarvan de beoordeling staat aan de rechter die over de feiten oordeelt.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑09‑1992
Zie voor gegevens Asser-Hartkamp II, nr. 163, waaraan toe te voegen HR 31 mei 1991, NJ 1991, 647 m.nt. P.v.S.
Uiteraard op te vatten als een brachylogie voor 'de regels van het oude Nederlandse en van het Antilliaanse en Arubaanse recht die in het nieuwe Nederlandse Burgerlijk Wetboek in de daarmee overeenstemmende artikelen 6:98 en 101 lid 1 zijn neergelegd'.