HR, 08-05-1992, nr. 14568
ECLI:NL:HR:1992:ZC0596
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-05-1992
- Zaaknummer
14568
- LJN
ZC0596
- Roepnaam
Schuitema Zuid/Schuitema Vastgoed
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:ZC0596, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑05‑1992; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1992:1, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑05‑1992
Inhoudsindicatie
Huurrecht bedrijfsruimte. Verzoek om indeplaatsstelling van niet zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefenende huurder. Ook de huurder die niet zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefent, kan een vordering op de voet van art. 7A:1635 BW (oud) instellen. Rechter kan wanneer hij op de voet van art. 7A:1635 lid 2 BW (oud) moet beslissen, rekening houden met deze omstandigheid.
8 mei 1992Eerste KamerNr. 14.568AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,2. [eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2]
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: Mr. J.K. Franx,
t e g e n
1. [verweerster 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
VERWEERSTER in cassatie,niet verschenen,
2. BEHEEREN EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJDE VESTINGWACHTER B.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
3. [verweerster 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie sub 1 - verder te noemen [eiseres 1] - heeft bij exploit van 5 juni 1987 verweersters in cassatie sub 1 en sub 2 - onderscheidenlijk te noemen [verweerster 1] en De Vestingwachter - gedagvaard voor de Kantonrechter te Eindhoven en gevorderd aan [eiseres 1] machtiging te verlenen om eiseres tot cassatie sub 2 - verder te noemen [eiseres 2] - in haar plaats als huurder te stellen van de bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats 5] en De Vestingwachter te veroordelen om zulks te gehengen en te gedogen.
Nadat [verweerster 1] had geconcludeerd tot referte en De Vestingwachter tegen de vorderingen verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 25 februari 1988 de ingestelde vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres 1] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Nadat [eiseres 2] voornoemd en verweerster in cassatie sub 3 - verder te noemen [verweerster 3] - waren toegelaten als gevoegde partij in de hoofdzaak heeft de Rechtbank bij vonnis van 8 juni 1990 het bestreden vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] beroep in cassatie ingesteld.De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.Tegen [verweerster 1] is verstek verleend.De Vestingwachter en [verweerster 3] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.De zaak is voor de partijen toegelicht door hun advocaten.De conclusie van de Advocaat-Generaal Koopmans strekt tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 juni 1990 en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof aldaar.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak gaat het in cassatie om het volgende.
[eiseres 1] , die onderhuurster is van een bedrijfsruimte als bedoeld in art. 7A:1624 BW, heeft op de voet van art. 1635 gevorderd dat de Kantonrechter haar zal machtigen [eiseres 2] in haar plaats te stellen.
De Kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
De Rechtbank heeft - in cassatie niet bestreden - vastgesteld dat [eiseres 1] niet zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend, en is tot haar beslissing gekomen op grond van haar opvatting dat art. 1635 slechts toepassing kan vinden wanneer het gaat om een huurder "die tevens ondernemer is en die zijn in het gehuurde uitgeoefende bedrijf wil overdragen". Middel I komt hiertegen terecht op.
3.2 Voor de opvatting van de Rechtbank is in de tekst van het artikel geen steun te vinden. Ook de geschiedenis biedt daarvoor geen argument: weliswaar wordt zowel in de memorie van toelichting als in de memorie van antwoord op het artikel (Bijl. Hand. II 1966-1967, 8875, nr. 3, blz. 16, respectievelijk 1969-1970, nr. 6, blz, 11) uitgegaan van de zich doorgaans voordoende situatie dat de huurder zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefent, maar de situatie waarin dit anders is, is in het geheel niet onder ogen gezien. Tegen de beperkte opvatting van de Rechtbank pleit ook dat, zoals in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 8 wordt uiteengezet, de bedrijfsuitoefening in de detailhandel zich thans in vele verschillende vormen voordoet en het moeilijk te rijmen is met de strekking van het artikel - een huuroverdracht in verband met de overdracht van het bedrijf mogelijk te maken dat bij sommige van die vormen het artikel geen toepassing zou kunnen vinden. Tenslotte is van belang dat de rechter, wanneer hij op de voet van het tweede lid van art. 1635 moet beslissen, rekening kan houden met de omstandigheid dat de huurder niet zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefent.Op grond van al het vorenstaande moet worden aangenomen dat ook de huurder die niet zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefent, een vordering op de voet van art. 1635 kan instellen. Voor zover in HR 16 juni 1978, NJ 1979, 22 een meer beperkte opvatting ligt besloten, wordt hiervan teruggekomen.De gegrondbevinding van middel I brengt mede dat de overige middelen geen behandeling behoeven.
4. De beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 juni 1990;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Vestingwachter en [verweerster 3] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] begroot op f 661,50 aan verschotten en f 3.000,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Bloembergen, Davids, Heemskerk en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 8 mei 1992.