NJ 1993, 643
Milieurecht / bodemverontreiniging / verhaalsrecht Staat ex 21 IBS / onrechtmatige daad jegens overheid / relativiteitsvereiste / tijdstip waarop duidelijk behoorde te zijn dat verontreiniging vermogensnadeel voor overheid zou meebrengen (m.nt. CJHB onder HR 24 april 1992, NJ 1993, 644)
HR 24-04-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0576 (Van Wijngaarden/Staat)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24 april 1992
- Magistraten
Royer, Bloembergen, Roelvink, Neleman, Heemskerk, Koopmans
- Zaaknummer
14490
- LJN
ZC0576
- Roepnaam
Van Wijngaarden/Staat
- JCDI
JCDI:ADS142436:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Milieurecht / Bodem
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1992:ZC0576, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑04‑1992
- Wetingang
BW art. 1401 (oud); BW art. 6:162; IBS art. 21
Essentie
Milieurecht. Bodemverontreiniging. Verhaalsrecht Staat ex art. 21 IBS. Onrechtmatige daad jegens de overheid. Relativiteitsvereiste. Tijdstip waarop voor ondernemers duidelijk behoorde te zijn dat verontreiniging vermogensnadeel voor de overheid zou meebrengen.
Samenvatting
Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een onrechtmatige daad jegens de overheid is beslissend het tijdstip waarop voor een veroorzaker van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in de Interimwet bodemsanering voldoende duidelijk was of behoorde te zijn dat zijn handelwijze — waarvan hier het onrechtmatig karakter wordt verondersteld — een vermogensnadeel (saneringskosten in ruime zin) zou meebrengen voor de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.