NJ 1992, 494
HR, 11-10-1991, nr. 14530
HR 11-10-1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0364, m.nt. G.J.M. Corstens
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 oktober 1991
- Magistraten
Snijders, De Groot, Hermans, Davids, Heemskerk, Mok
- Zaaknummer
14530
- Noot
G.J.M. Corstens
- LJN
ZC0364
- JCDI
JCDI:ADS62933:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1991:ZC0364, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑10‑1991
- Wetingang
BW art. 1401 (oud); Rv (oud) art. 289; Rv (oud) art. 290; Rv (oud) art. 291; Rv (oud) art. 292; Rv (oud) art. 293; Rv (oud) art. 294; Rv (oud) art. 295; Rv (oud) art. 296; Rv (oud) art. 297
Essentie
Onrechtmatige bewijsgaring in strafproces en kort geding.
Samenvatting
Van verkrachting verdachte verzet zich tegen DNA-onderzoek van een van hem (beweerdelijk zonder zijn toestemming) genomen bloedmonster en van op de plaats des misdrijfs gevonden sperma en vordert in kort geding verbod van dat onderzoek of vernietiging van het resultaat daarvan dan wel weglating daarvan uit het strafdossier.
Hof wijst de vordering af: in het terzake van de selectie en de waardering van bewijsmateriaal in strafzaken geldende stelsel geschiedt de beoordeling en waardering van bewijsmateriaal steeds achteraf, nadat de bewijsgaring heeft plaatsgevonden, waarbij de sanctie op onrechtmatigheid van die bewijsgaring ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.