HR, 27-09-1991, nr. 14317
ECLI:NL:HR:1991:ZC0346
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-1991
- Zaaknummer
14317
- LJN
ZC0346
- Roepnaam
Amsterdam/Rienks
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1991:ZC0346, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑09‑1991; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1991:2, Gevolgd
- Vindplaatsen
NJ 1992, 131 met annotatie van P.A. Stein
RvdW 1991, 207
Uitspraak 27‑09‑1991
Inhoudsindicatie
Huurrecht woonruimte. Ernstige overlast door derden die huurder zijn van dezelfde verhurende gemeente, gebrek. Verplichting verhuurder tot het doen van onderzoek naar aanleiding van herhaalde klachten. Verplichting van gemeente tot het nemen van maatregelen jegens overlast gevende huurder in het licht van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Zie tevens HR 17 december 1982 (De Goede Woning/...).
27 september 1991Eerste KamerNr. 14.317AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE AMSTERDAM ,waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam ,EISERES tot cassatie,advocaat: Mr. R.M. Schutte,
t e g e n
[verweerster] ,wonende te [woonplaats] ,VERWEERSTER in cassatie,advocaat: Mr. P. Garretsen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen [verweerster] - heeft bij exploot van 23 december 1986 eiseres tot cassatie - verder te noemen de Gemeente - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en - na vermeerdering van eis - gevorderd de Gemeente te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 31.800,--.
Nadat de Gemeente verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 26 juli 1988 het door [verweerster] gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij tussenvonnis van 20 september 1989 heeft de Rechtbank [verweerster] toegelaten getuigenbewijs te leveren.
Het tussenvonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenvonnis van de Rechtbank heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Koopmans strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Onder de door [verweerster] van de Gemeente gehuurde appartementswoning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] woont [betrokkene 1] , eveneens huurder van de Gemeente, op [a-straat 2] . In de met [betrokkene 1] gesloten huurovereenkomst is bepaald dat hij zich zal onthouden van gedragingen waarvan naar algemeen gangbare opvattingen mag worden aangenomen dat zij overlast aan omwonenden veroorzaken.
[verweerster] heeft de Gemeente tot vergoeding van de door haar geleden schade aangesproken op grond dat de Gemeente heeft nagelaten een einde te maken aan ernstige overlast (bedreigingen, beledigingen, aanvallen van razernij, geweldpleging, schelden en smijten met deuren) welke [verweerster] volgens haar stellingen in de door haar gehuurde woning ondervond van haar benedenbuurman [betrokkene 1] .
Het vonnis, waarbij [verweerster] is toegelaten tot het bewijs van deze overlast, wordt in cassatie bestreden door de Gemeente met een uit vier onderdelen bestaand middel.
3.2.1 De onderdelen I, II en IV komen voor gezamenlijke behandeling in aanmerking. Zij strekken in hun kern ten betoge dat de uit art. 1586 BW voortvloeiende verplichting van de Gemeente als verhuurster om [verweerster] als huurster het rustig genot van de door haar gehuurde woning te doen hebben, niet zo ver gaat dat de Gemeente tevens verplicht is [verweerster] te waarborgen tegen ernstige overlast van [betrokkene 1] , te minder waar de huurovereenkomst met [verweerster] evenals art. 1592 inhoudt dat de verhuurster niet verplicht is de huurster te waarborgen tegen belemmeringen van feitelijke aard die derden in haar huurgenot toebrengen.
3.2.2 In de door deze onderdelen bestreden overwegingen heeft de Rechtbank, vooropstellend dat de Gemeente als verhuurster verplicht was [verweerster] het rustig genot van de door haar gehuurde woning te doen hebben zolang de huur duurde, vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat de door [verweerster] gestelde feiten, indien bewezen, de slotsom rechtvaardigen dat zij dat rustig genot niet heeft gehad. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Gemeente in dat geval wanprestatie zou hebben gepleegd en dat een met art. 1592 overeenkomende bepaling in de huurovereenkomst met [verweerster] niet eraan in de weg staat dat in geval een huurster ernstige overlast ondervindt van een andere huurder van dezelfde verhuurster, van deze verhuurster redelijkerwijs kan worden gevergd dat zij rechtsmaatregelen neemt tegen die andere huurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en dat die mogelijkheid in beginsel voor de Gemeente openstond, nu zij met [betrokkene 1] was overeengekomen dat deze zich zou onthouden van het veroorzaken van overlast. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat [verweerster] "bij herhaling" de door haar gestelde overlast onder de aandacht van de Gemeente heeft gebracht en dat een rechtstreekse actie uit onrechtmatige daad van [verweerster] tegen [betrokkene 1] niet tot ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen leiden en haar "geen enkele zekerheid" bood dat de overlast zou worden beëindigd door het opleggen van een aan een rechterlijk verbod of gebod verbonden dwangsom, nu [betrokkene 1] volgens [verweerster] geen verhaal biedt.
3.2.3 De Rechtbank is bij de vorming van deze oordelen klaarblijkelijk uitgegaan van de eisen van redelijkheid en billijkheid, waaraan partijen jegens elkaar hebben te beantwoorden, in verband met het stelsel dat in de art. 1586 en 1592 besloten ligt. Zulks in aanmerking genomen geven die oordelen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl zij zozeer zijn verweven met de feitelijke waardering van de omstandigheden van het geval dat zij in cassatie voor het overige niet op hun juistheid kunnen worden getoetst. Onbegrijpelijk of anderszins ontoereikend gemotiveerd zijn zij niet.
Op grond van het vorenstaande kunnen de rechts- en motiveringsklachten van onderdeel I niet tot cassatie leiden, evenmin als de daarop voortbouwende klachten van de onderdelen II en IV.
3.3 Ook het tegen rov. 10 gerichte onderdeel III faalt. Het oordeel dat, nu de Gemeente herhaalde malen werd geconfronteerd met klachten van [verweerster] over ernstige overlast van een van haar andere huurders, op haar als verhuurster een verplichting tot onderzoek van deze klachten rustte, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is naar de eis der wet met redenen omkleed. Voorts is het oordeel dat, nu niet is gesteld of gebleken dat de Gemeente een dergelijk onderzoek heeft verricht, "haar niet nader gemotiveerde stelling dat de overlast niet kon worden bewezen moet worden gepasseerd", in het licht van de gedingstukken ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat [verweerster] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep stukken heeft overgelegd ter staving van haar klachten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 3.140,--, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier.
Dit arrest is gewezen door de president Royer als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Haak en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op 27 September 1991.