HR, 14-12-1990, nr. 14407
ECLI:NL:HR:1990:ZC0084
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-12-1990
- Zaaknummer
14407
- LJN
ZC0084
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1990:ZC0084, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑12‑1990; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑12‑1990
Inhoudsindicatie
Alimentatie. Vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in cassatie. Werking in appel vernietigd vonnis hangende cassatie.
14 december 1990
Eerste Kamer
Nr. 14.407
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel eiseres,
advocaat: Mr. M.B.J. Haffmans,
t e g e n
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: Mr. P. Garretsen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres in het incident, principaal verweerster in cassatie — verder te noemen de vrouw — heeft bij exploot van 19 december 1985 verweerder in het incident, principaal eiser tot cassatie — verder te noemen de man — gedagvaard voor de Rechtbank te Almelo en gevorderd echtscheiding tussen partijen uit te spreken en — voor zover in cassatie van belang — de man te veroordelen tot betaling aan haar van een alimentatie van ƒ 1.000,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
Nadat de man onder meer tegen de alimentatievordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 20 januari 1988 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder meer de man veroordeeld om vanaf de dag van inschrijving van dat vonnis in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud te betalen ƒ 500,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat voormeld bedrag jaarlijks met ƒ 100,-- per maand zal verminderen totdat dit bedrag na het verstrijken van vijf jaren na bedoelde inschrijving gereduceerd zal zijn tot nihil.
Tegen dit vonnis heeft de vrouw, voor zover het de beslissing omtrent haar levensonderhoud betreft, hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, waarna de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 19 december 1989 heeft het Hof het bestreden vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd, de man veroordeeld om aan de vrouw vanaf de dag van inschrijving van het echtscheidingsvonnis een alimentatie van ƒ 1.000,-- per maand te betalen en het door de man ingestelde incidentele beroep verworpen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld, waarna de vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bij incidentele conclusie heeft gevorderd het arrest van het Hof van 19 december 1989 voor wat betreft de veroordeling tot alimentatiebetaling alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De cassatiedagvaarding en de incidentele conclusie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad op grond van artikel 405 Rv. zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft in het incident geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, respectievelijk tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw daarin, behoudens eventueel uitvoerbaarverklaring van de door de rechtbank gegeven alimentatieveroordeling, subsidiair tot instemming met een voorlopige tenuitvoerlegging van voormeld arrest, doch alleen wanneer door de Hoge Raad een borgtocht of andere zekerheidstelling door de vrouw als voorwaarde aan de toewijzing wordt verbonden.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt ertoe dat de Hoge Raad de incidentele vordering zal toewijzen en de zaak naar de rol zal verwijzen voor voortprocederen in de hoofdzaak.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
De incidentele vordering strekt tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het Hof voor zover de man daarbij is veroordeeld om aan de vrouw tot haar levensonderhoud ƒ 1.000,-- per maand te betalen vanaf de dag van inschrijving van de echtscheiding.
Deze op art. 405 Rv. gebaseerde vordering is toewijsbaar. Zij steunt op de wet, met name het bepaalde in art. 53 aanhef en onder 7°, Rv.. De vrouw heeft voorts belang bij de onderhavige vordering, nu zij volgens 's Hofs arrest behoefte heeft aan de daarbij opgelegde uitkering, terwijl het echtscheidingsvonnis op 4 mei 1988 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat voor de periode nadien ingevolge art. 825e, tweede lid, Rv. de voorlopige voorziening als bedoeld in art. 825b aanhef en onder c haar kracht heeft verloren.
De door de man aangevoerde omstandigheid dat de vrouw eerdere mogelijkheden om uitvoerbaarverklaring bij voorraad te vragen niet heeft benut, staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg.
De man heeft nog aangevoerd dat het billijker zou zijn voorlopige tenuitvoerlegging te gelasten van de — lagere — alimentatieveroordeling welke door de rechtbank is gegeven, doch dat is niet mogelijk nu het vonnis van de Rechtbank op dit punt door het Hof is vernietigd en die veroordeling derhalve, zolang de appelbeslissing zelf is niet vernietigd, geacht moet worden haar werking te hebben verloren.
De Hoge Raad vindt geen aanleiding om aan de toewijzing der vordering een voorwaarde van borgtocht of andere zekerheid te verbinden, zoals door de man is verzocht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
gelast de voorlopige tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 1989, rolnummer 231/88 F, voor zover daarbij de man is veroordeeld om vanaf de dag van inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw tot haar levensonderhoud te betalen een bedrag van ƒ 1.000,-- per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de kosten van het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bepaalt dat de zaak zal worden uitgeroepen ter rolle van 3 mei 1991 voor schriftelijke toelichting in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren De Groot, als voorzitter, Hermans en Haak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op 14 december 1990.