HR, 20-06-1986, nr. 12689
ECLI:NL:PHR:1986:AC9426
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-06-1986
- Zaaknummer
12689
- LJN
AC9426
- Roepnaam
speelse duw
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1986:AC9426, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑06‑1986; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1986:AC9426
ECLI:NL:PHR:1986:AC9426, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑06‑1986
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1986:AC9426
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑1986
Inhoudsindicatie
Speelse duw. Letselschade. Val, veroorzaakt door duw. Geen onrechtmatige daad maar ongelukkige samenloop van omstandigheden. Feitelijk oordeel.
20 juni 1986
Eerste Kamer
Nr. 12.689
MV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. R. Menschaert,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: Mr. J. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen [eiser] — heeft bij exploot van 15 januari 1981 verweerders in cassatie — verder te noemen [verweerders] — gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd [verweerders] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen alle kosten, schaden en interessen, die deze ten gevolge van het in de dagvaarding omschreven onrechtmatig handelen van verweerder in cassatie sub 1 heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, des, dat de ene betalende, de ander zal zijn gekweten.
Nadat [verweerders] tegen die vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 10 februari 1982 [eiser] toegelaten de toedracht van het ten processe bedoelde gebeuren te bewijzen en — na gehouden getuigenverhoren — bij vonnis van 9 februari 1983 een comparitie van partijen bevolen tot het geven van inlichtingen met betrekking tot [eiser] 's schade en ter beproeving van een schikking.
Tegen dit laatste vonnis hebben [verweerders] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 19 juli 1984 heeft het Hof dit vonnis van de Rechtbank vernietigd en de vordering afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
's Hofs door het middel bestreden oordeel dat er op neer komt dat [verweerder 1] geen onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd en dat slechts sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, is gebaseerd op hetgeen het hof omtrent het feitelijk gebeurde heeft vastgesteld in rechtsoverweging 3.7 en zijn vaststelling in rechtsoverweging 3.8 dat niet blijkt dat [verweerder 1] had moeten begrijpen, dat [eiser] ‘’op het verkeerde been’’ stond en door de ‘’speelse duw’’ van [verweerder 1] zijn evenwicht zou verliezen. Uitgaande van deze vaststellingen kon het Hof zonder schending van enige rechtsregel tot zijn evenbedoeld oordeel komen. Voor zover het middel, dat ten dele van andere dan de vastgestelde omstandigheden uitgaat, feitelijke grondslag heeft, stuit het in beide onderdelen hierop af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op ƒ 456,30 aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Martens, De Groot, Hermans en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 20 juni 1986.
Conclusie 20‑06‑1986
Inhoudsindicatie
Speelse duw.
Ob
Nr. 12.689
Zitting 2 mei 1986
Mr. Biegman-Hartogh
Conclusie inzake:
[eiser]
tegen
1. [verweerder 1]
2. [verweerster 2]
Edelhoogachtbaar College,
1. Eiser tot cassatie [eiser] en verweerder sub 1 [verweerder 1] waren beiden in dienst van verweerder sub 2, [verweerster 2] . De verhouding tussen hen was goed, evenals de hele sfeer op het werk. Er werd wel eens wat ‘’gedold’’, waarbij men elkaar een schouderklap of duwtje of zo gaf. Op een dag gaf [verweerder 1] weer zo'n ‘’speels(e) duw(tje)’’ aan [eiser] ; deze is gevallen en heeft zijn rechterknie beschadigd.
De vordering tot schadevergoeding van [eiser] , gegrond op een onrechtmatige daad van [verweerder 1] , is door de Rechtbank toegewezen. Het Hof echter heeft dit vonnis vernietigd en de vordering afgewezen; het was van oordeel dat [verweerder 1] met het geven van deze speelse duw jegens [eiser] niet gehandeld heeft in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (zie art. 6.3.1.1 lid 2 NBW), en dat voorts de omstandigheden van het geval niet meebrachten dat [verweerder 1] had behoren te begrijpen dat [eiser] door die duw zijn evenwicht zou verliezen en vallen.
2. Waar [eiser] in eerste aanleg zijn vordering toegewezen had gekregen, is het begrijpelijk dat hij, na de voor hem weer ongunstige beslissing van het Hof, het nog eens in cassatie probeert (zie zijn pleitnota). Minder begrijpelijk acht ik echter de inhoud van zijn, uit twee onderdelen bestaand, middel. Met de raadsman van [verweerder 1] vraag ik me af of dit wel voldoet aan de eisen die art. 407 lid 2 Rv. stelt (zie de rechtspraak, vermeld in Cremers' Burgerlijke Rechtsvordering onder deze bepaling). Voor zover dit wel het geval is, het volgende.
3. Zoals bekend (zie Asser-Rutten 4-III, 1983, p. 53) bevat de in art. 1401 BW neergelegde ‘’actie’’ vier elementen: onrechtmatigheid, schuld, schade en causaal verband. Indien deze in een gegeven geval niet alle vier aanwezig zijn, bestaat er in het algemeen géén aansprakelijkheid op grond van art. 1401 BW, noch op grond van art. 1403 lid 3 BW. In het element onrechtmatigheid nu kan men weer verschillende categorieen onderscheiden, waaronder die [eiser] strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid, en die [eiser] inbreuk op eens anders recht (Rutten, a.w., p. 58 e.v.).
4. Het Hof heeft beslist dat de ‘’speelse duw’’ die [verweerder 1] aan [eiser] gaf, in de gegeven omstandigheden niet in strijd met de zorgvuldigheid was. Voor zover het middel de klacht inhoudt dat het Hof eveneens had behoren te toetsen aan de onrechtmatigheidscategorie inbreuk op eens anders recht — in dit geval het recht op de integriteit van het lichaam — wordt naar mijn mening onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de handeling van [verweerder 1] , die bestond in het geven [eiser] duw, welke duw op zichzelf aan [verweerder 1] geen schade heeft toegebracht, en hetgeen daarna gebeurde: de ongelukkige val waarbij [eiser] zijn knie beschadigde. Zie over dit onderscheid Onrechtmatige Daad I (C.H.M. Jansen) nr. 81, Rutten a.w., p. 60/61 en Van Zeben, Parlem. Geschiedenis van het NBW, Boek 6, Toelichting Meijers op wat thans art. 6.3.1.1 is, p. 614 onder a.
5. Voorts heeft [verweerder 1] bij het geven van het speelse duwtje geen verkeers- of andere veiligheidsnormen overschreden, vgl. HR 2-11-1979, NJ 1980, 77 GJS; zie voor andere gevallen van in het leven roepen van gevaar Rutten a.w., p. 69/70 met name het door hem genoemde arrest HR 25-11-1977 NJ 1978, 331 en vergelijk nog HR 6-11-1981 NJ 1982, 567 CJHB.
6. [eiser] elementen die nodig zijn om aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad te kunnen aannemen, ontbrak in dit geval dus de onrechtmatigheid, terwijl het hof bovendien feitelijk, en m.i. niet onbegrijpelijk, heeft vastgesteld dat [verweerder 1] het gevolg van het duwtje voor [eiser] in dit geval niet had behoren te voorzien.
En een risico-aansprakelijkheid is in art. 1401 BW niet neergelegd. Het Hof heeft derhalve terecht de vordering afgewezen.
7. Daar ik het middel, voor zover al ontvankelijk, in beide onderdelen ongegrond acht, concludeer ik tot verwerping van het beroep met veroordeling van [eiser] in de kosten ervan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,