NJ 1986, 403
HR, 28-02-1986, nr. 12678
HR 28-02-1986, ECLI:NL:PHR:1986:AC9258
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 februari 1986
- Magistraten
Ras, Martens, Van Den Blink, Hermans, Bloembergen, Berger
- Zaaknummer
12678
- LJN
AC9258
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1986:AC9258, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑02‑1986
ECLI:NL:PHR:1986:AC9258, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑1986
- Wetingang
BW art. 1932; BW art. 1933; BW art. 1934; BW art. 1935; BW art. 1936; BW art. 1937; BW art. 1938; BW art. 1939; BW art. 1940; BW art. 1941; BW art. 1942; BW art. 1943; BW art. 1944; BW art. 1945; BW art. 1946; BW art. 1947; BW art. 1948; BW art. 1949; BW art. 1952; BW art. 1978
Essentie
Bewijs. Getuigenverklaring die tot het bewijs kan meewerken. Vermoeden. Indruk van de getuige. Begin van bewijs; aanvullende eed.
Partij(en)
Leonardus Martinus Johannes Maria Pothuizen, te Nijmegen, eiser tot cassatie, adv. Mr. G.M.M. den Drijver,
tegen
Berend Oving, te Groningen, verweerder in cassatie, adv. Mr. F.N. Meijer.
Voorgaande uitspraak
Hoge Raad:
1
Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie — verder te noemen Oving — heeft bij exploot van 22 aug. 1978 eiser tot cassatie — verder te noemen Pothuizen — gedagvaard voor de Rb. te Arnhem — en gevorderd Pothuizen te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.