HR, 11-11-1983, nr. 12147
ECLI:NL:PHR:1983:AG4688
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-11-1983
- Zaaknummer
12147
- LJN
AG4688
- Roepnaam
Lanting/DLG (Meppelse ree)
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1983:AG4688, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑11‑1983; (Cassatie)
ECLI:NL:PHR:1983:AG4688, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑1983
- Vindplaatsen
VR 1984, 56
RV 2014/35 met annotatie van prof. mr. S.E. Bartels, mr. A.J. van der Lely, prof. mr. A.I.M. van Mierlo
PS-Updates.nl 2020-0640
Uitspraak 11‑11‑1983
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Onrechtmatige daad. Bestuurder van een auto wijkt als reactie op het plotseling vlak voor diens auto oversteken van een ree uit en botst frontaal op een tegenligger, waarbij de bestuurder overlijdt en de tegenligger zwaar wordt verwond. Is deze achteraf bezien onjuiste en fatale reactie niet onbegrijpelijk en hem niet als schuld aan te rekenen? Onder de omstandigheden dat niet blijkt dat (de verzekeraar van de) bestuurder heeft aangevoerd dat een minder gevaarlijke reactie niet mogelijk was, de bestuurder de gevaarlijke manoeuvre maakte kort na het passeren van een voor overstekend wild waarschuwend bord en het hof er met het oordeel dat sprake was van “error in extremis” moet van zijn uitgegaan dat een andere reactie mogelijk geweest was, kan niet worden geoordeeld dat de bestuurder rechtens geen enkel verwijt te maken valt.
11 november 1983Eerste KamerNr. 12.147
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,EISER tot cassatie,advocaat: Mr. W. Blackstone,PD - HR 4/11/1982,
t e g e n
[verweerster] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
[eiser] heeft bij exploot van 25 maart 1977 de [verweerster] gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd dat [verweerster] zou worden veroordeeld tot betaling der schade, door [eiser] als gevolg van een in de dagvaarding omschreven aanrijding geleden en nog te lijden, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.
Nadat [verweerster] tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 19 oktober 1979 [verweerster] toegelaten de door haar gestelde toedracht voor het ongeval te bewijzen. Nadat getuigen waren gehoord, heeft de Rechtbank bij vonnis van 21 november 1980 de vordering afgewezen.
Tegen laatstgenoemd vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, waarna [verweerster] mede tegen eerstgenoemd vonnis incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 26 mei 1982 heeft het Hof de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- ( i) de weg Meppel - Eursinge is een rechte, drukke autoweg, waarop in ieder geval een snelheid van 100 km per uur is toegestaan; de enige rijbaan van deze weg is circa 7 meter breed; ter weerszijden van de rijbaan bevinden zich circa 5 meter brede bermen;
- ( ii) op deze autoweg heeft op 16 mei 1976, kort na zonsondergang een nagenoeg frontale botsing plaatsgevonden tussen een door [eiser] bestuurde, goed rechts rijdende auto en een tegenligger, bestuurd door wijlen [betrokkene 1] , welke laatste tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij [verweerster] ;
- ( iii) deze botsing was daaraan te wijten dat [betrokkene 1] , die circa 80 km per uur reed, toen hij [eiser] reeds zeer dicht was genaderd, plotseling en voor [eiser] onvoorzienbaar zover naar links is uitgeweken dat hij op de voor het hem tegemoetkomend verkeer bestemde linkerweghelft is beland;- (iv) [betrokkene 1] is naar links uitgeweken als reactie op het plotseling, met grote snelheid ("in een flits"), vlak voor zijn auto, gezien zijn rijrichting: van links naar rechts dwars de weg oversteken van een ree;- (v) negentig meter voor de plaats van het ongeval stond aan de voor [betrokkene 1] rechterzijde van de weg een bord dat een gevaar aanduidt, vastgesteld in de bij het RW behorende bijlage II onder nr. 88 (overstekend groot wild).
3.2 Het Hof heeft geoordeeld dat onder de hiervoor bedoelde omstandigheden de door [betrokkene 1] aangehouden snelheid van circa 80 km per uur een "aangepaste snelheid" was, waarmede het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat aan [betrokkene 1] niet valt te verwijten dat hij, ofschoon door het gevaarsbord nr. 88 geattendeerd op de mogelijkheid dat groot wild plotseling zijn rijbaan zou kruisen zijn snelheid niet tot onder de 80 km per uur heeft teruggebracht. Mede in verband hiermede heeft het Hof zich verenigd met het oordeel van de Rechtbank "dat de achteraf bezien, onjuiste en fatale reactie van [betrokkene 1] geenszins onbegrijpelijk is en hem niet als schuld is aan te rekenen".
3.3 Tegen dit oordeel keert zich het middel in het bijzonder in de onderdelen 2, 4 en 5 terecht.Als reactie op de kritieke situatie waarin [betrokkene 1] door de plotseling vlak voor hem overstekende ree werd gebracht, heeft hij een uiterst gevaarlijke manoeuvre gemaakt: zich plotseling op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook begeven, en zulks op een smalle, drukke autoweg, vlak voor een naderende tegenligger. Uit de bestreden uitspraak, noch uit de stukken van het geding blijkt dat [verweerster] heeft aangevoerd dat in verband met de verkeerssituatie een andere, voor het overige verkeer minder gevaarlijke reactie - [eiser] heeft in dit verband zowel in prima als in appel gewezen op de mogelijkheid van remmen of uitwijken in de rechter berm - niet mogelijk was en blijkens zijn oordeel dat sprake was "van error in extremis aan de zijde van [betrokkene 1] " moet het Hof ervan zijn uitgegaan dat een dergelijke reactie mogelijk geweest was. Voorts is van belang dat [betrokkene 1] zijn gevaarlijke manoeuvre maakte kort nadat hij het gevarenbord nr. 88 was gepasseerd, welk bord hem ertoe verplichtte zich in te stellen op de mogelijkheid dat hij plotseling met vlak voor zijn auto overstekend groot wild zou worden geconfronteerd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [betrokkene 1] van zijn wijze van rijden - hoezeer zijn reactie op de plotselinge kritieke situatie menselijkerwijs ook begrijpelijk moge zijn - rechtens geen enkel verwijt valt te maken. Het Hof heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat [betrokkene 1] ter zake van het ongeval geen schuld treft.
3.4 Uit het voren overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak moet worden vernietigd, zodat de overige onderdelen van het middel niet behoeven te worden onderzocht.Blijkens ’s Hofs in zoverre in cassatie niet bestreden arrest was immers de enige nog te beslissen vraag of de voormelde reactie van [betrokkene 1] , wiens schuld aan het ongeval naar 's Hofs oordeel "in de rede" lag, aan [betrokkene 1] als schuld was aan te rekenen, gezien de acute gevaarssituatie, waarin hij door de overstekende ree werd gebracht. Die vraag moet blijkens het voren overwogene bevestigend worden beantwoord, zodat de tweede appelgrief van [eiser] doel treft en ook het vonnis van de Rechtbank waarbij [eiser] vordering tot schadevergoeding is afgewezen, moet worden vernietigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 26 mei 1982;vernietigt het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 21 november 1980;veroordeelt [verweerster] aan [eiser] te vergoeden de door hem ten gevolge van hoger bedoeld ongeval geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op f. 2.387,55 waarvan te betalen1. aan de kandidaat-deurwaarder [betrokkene 2] te [vestigingsplaats] , waarnemende de praktijk van [betrokkene 3] , deurwaarder te [vestigingsplaats] , wegens dagvaardingskosten; f. 65,80,2. aan de Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden de ingevolge art. 863 Rv. in debet gestelde griffierechten ten bedrage van: f. 150, --,3. aan de deurwaarder [betrokkene 4] te [vestigingsplaats] , wegens afroepgelden ter rolle; f. 21,75,4. aan de advocaat Mr. W. Blackstone te 's-Gravenhage: f. 2.150,--, waarvan f. 2.000,-- voor salaris en f. 150,-- aan verschotten.veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, maar houdt de begroting van die kosten bij gebreke van de nodige gegevens aan totdat partijen de Hoge Raad die gegevens hebben verschaft;bepaalt dat de zaak daartoe wederom zal worden uitgeroepen ter rolle van de Hoge Raad van 25 november 1983.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Snijders, Martens, Van den Blink en Bloembergen, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 11 november 1983.
Conclusie 11‑11‑1983
Dit document is (nog) niet beschikbaar gesteld door de rechtsprekende instantie.