HR, 07-05-1982, nr. 11863
ECLI:NL:HR:1982:AH8691
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-05-1982
- Zaaknummer
11863
- LJN
AH8691
- Roepnaam
Van Dijk/Bedaux
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1982:AH8691, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑05‑1982; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1982:AH8691
ECLI:NL:PHR:1982:AH8691, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑1982
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1982:AH8691
- Vindplaatsen
NJ 1983, 509 met annotatie van C.J.H. Brunner
NJ 1983, 509 met annotatie van C.J.H. Brunner
Uitspraak 07‑05‑1982
Inhoudsindicatie
Vermogensrecht. In koopovereenkomst woonhuis aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken uitgesloten. Verkoper niettemin aansprakelijk voor het door een ontwateringspomp onder de fundering weggezogen zand omdat hij hiervan op de hoogte behoorde te zijn? Exoneratie; goede trouw. Het hof heeft de aansprakelijkheid van verkoper verworpen op grond van de contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken, nu vaststond dat verkoper niet op de hoogte was van het gebrek. Het hof is daarbij ten onrechte niet ingegaan op de stelling van koper dat verkoper als ingenieur en architect een ernstig verwijt trof dat hij het ontzandingsgevolg van het gebruik van de ontwateringspomp niet voorzien had. Zou deze stelling juist zijn, dan zou verkoper zich inderdaad niet op uitsluiting van aansprakelijkheid kunnen beroepen indien, zoals koper heeft gesteld maar verkoper heeft ontkend, zij koper zelfs niet op de hoogte heeft gesteld van het bestaan van de ontwateringspomp. ’s Hofs arrest kan niet in stand blijven. Onderzocht dient alsnog te worden onder meer of verkoper een zo ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij de ontzanding van de fundering door het gebruik van de pomp niet heeft voorzien dat verkoper zich wat dit gebrek betreft, niet te goeder trouw op de contractuele uitsluiting van zijn aansprakelijkheid kan beroepen.
7 mei 1982
Eerste Kamer
nr. 11.863
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Quirinus Fredericus Marja VAN DIJK ,
wonende te Oisterwijk ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. E. van Staden ten Brink,
tegen
1. Arnoud Jacques BEDAUX , en
2. Nicoleta Henriette Jozefa Maria STOK ,
beiden wonende te Oisterwijk ,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij exploot van 6 juli 1979 heeft Van Dijk Bedaux c.s. gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd dat de Rechtbank de tussen Van Dijk en Bedaux c.s. gesloten koopovereenkomst met betrekking tot een woonhuis ontbonden verklaart, althans voor recht verklaart dat Van Dijk niet gehouden is tot medewerking aan het transport van het door hem gekochte pand, met veroordeling van Bedaux c.s. tot vergoeding van de door Van Dijk geleden en nog te lijden schade.
Bedaux c.s. hebben in reconventie gevorderd Van Dijk te veroordelen tot - na hun aanvankelijke eis verminderd te hebben - betaling van een boete van f 35.000,--.
Na debat in conventie en reconventie heeft de Rechtbank bij vonnis van 25 maart 1980 Van Dijk in conventie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en in reconventie veroordeeld tot betaling van f 35.000,-- aan Bedaux c.s..
Van deze uitspraak is Van Dijk , zowel in conventie als in reconventie, in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, welk Hof bij arrest van 17 februari 1981 het vonnis van de Rechtbank, zowel in conventie als in reconventie gewezen, heeft bekrachtigd.
De beslissing van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Van Dijk heeft tegen de beslissing van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De dagvaarding tot cassatie is aan deze uitspraak gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat van Van Dijk heeft het cassatiemiddel bij pleidooi toegelicht.
De Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh heeft geconcludeerd tot vernietiging van ‘s Hofs arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In de vierde rechtsoverweging heeft het Hof vastgesteld dat Van Dijk zijn vordering baseert op twee door hem gestelde verborgen gebreken, te weten: wateroverlast en het feit dat door een ontwateringspomp zand onder de fundering was weggezogen, waardoor deze over een lengte van circa drie meter niet meer dragend was.
Ten aanzien van het gebrek betreffende de wateroverlast oordeelt het Hof in de vijfde rechtsoverweging dat dit niet een verborgen gebrek was. Ten aanzien van het gebrek betreffende het onder de fundering weggezogen zand stelt het Hof in de zevende rechtsoverweging vast, dat Bedaux c.s. hiervan niet op de hoogte waren, zodat zij zich met succes kunnen beroepen op de uitsluiting van aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken in de koopovereenkomst.
De onderdelen I en II hebben betrekking op ’s Hofs overwegingen inzake het gebrek betreffende de wateroverlast, onderdeel III op wat het Hof overweegt over de uitsluiting van de aansprakelijkheid ter zake van het gebrek betreffende het weggezogen zand.
3.2 Volgens onderdeel I is onbegrijpelijk dat het Hof Van Dijks vordering aldus heeft begrepen dat hij deze in de eerste plaats op het verborgen gebrek van “wateroverlast” heeft gebaseerd. Zijn bezwaren richten zich - aldus Van Dijk - tegen de aanwezigheid van de ontwateringspomp, omdat deze gevaar voor verzakking van het fundament teweegbrengt en omdat bij uitvallen van de pomp “de boel onderloopt”, terwijl deugdelijke voorzieningen, zo al mogelijk, kostbaar zijn.
Deze klacht miskent dat het juist deze situatie is, die het Hof aanduidt met de term “wateroverlast”. De klacht van Van Dijk , zoals in het onderdeel omschreven, komt er immers op neer dat de situatie ter plaatse in verband met de grondwaterstand zo is, dat zonder werkende pomp “de boel onderloopt”, terwijl de pomp in werking een gevaar voor de fundering oplevert. Wanneer de ontwateringspomp niet nodig zou zijn voor bestrijding van wateroverlast, zou de enkele aanwezigheid van de pomp - die dan buiten werking kon blijven - moeilijk als een “gebrek” van de woning kunnen worden beschouwd.
3.3 Onderdeel II miskent dat het Hof in rechtsoverwegingën 5 en 6 nog enkel onderzoekt of bedoelde “wateroverlast” kan gelden als een gebrek dat verborgen was. Het onderdeel, dat van een andere lezing van deze overwegingen uitgaat, kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.4 Onderdeel III slaagt. Het Hof heeft met betrekking tot het verborgen gebrek, gelegen in de ontzanding van de fundering, de aansprakelijkheid van Bedaux c.s. verworpen op grond van de contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken, nu vaststond dat Bedaux niet op de hoogte was van dat gebrek. Ten onrechte is het Hof daarbij niet ingegaan op de stelling van Van Dijk , dat Bedaux als ingenieur en architect een ernstig verwijt trof dat hij het ontzandingsgevolg van het gebruik van de ontwateringspomp niet voorzien had. Zou deze stelling juist zijn, dan zouden Bedaux c.s. zich inderdaad niet op de uitsluiting van aansprakelijkheid voor dit gebrek kunnen beroepen, indien, zoals Van Dijk heeft gesteld maar Bedaux c.s. hebben ontkend, zij de koper zelfs niet op de hoogte hadden gesteld van het bestaan van de ontwateringspomp.
3.5 De gegrondheid van onderdeel III brengt mee dat ‘s Hofs arrest niet in stand kan blijven en dat onder meer alsnog onderzocht dient te worden of Bedaux een zó ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij de ontzanding van de fundering door het gebruik van de pomp niet heeft voorzien, dat Bedaux c.s. zich wat dit gebrek betreft, niet te goeder trouw op de contractuele uitsluiting van hun aansprakelijkheid kunnen beroepen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 17 februari 1981;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
verstaat dat over de veroordeling in de kosten op het geding in cassatie gevallen bij de einduitspraak zal worden beslist;
begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van Dijk op f 393,-- aan verschotten en f 2.000,-- voor salaris, en aan de zijde van Bedaux c.s. op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Haardt, Martens, Van den Blink en Verburgh, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 7 mei 1982.
Conclusie 19‑03‑1982
Inhoudsindicatie
Vermogensrecht. In koopovereenkomst woonhuis aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken uitgesloten. Verkoper niettemin aansprakelijk voor het door een ontwateringspomp onder de fundering weggezogen zand omdat hij hiervan op de hoogte behoorde te zijn? Exoneratie; goede trouw. Het hof heeft de aansprakelijkheid van verkoper verworpen op grond van de contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken, nu vaststond dat verkoper niet op de hoogte was van het gebrek. Het hof is daarbij ten onrechte niet ingegaan op de stelling van koper dat verkoper als ingenieur en architect een ernstig verwijt trof dat hij het ontzandingsgevolg van het gebruik van de ontwateringspomp niet voorzien had. Zou deze stelling juist zijn, dan zou verkoper zich inderdaad niet op uitsluiting van aansprakelijkheid kunnen beroepen indien, zoals koper heeft gesteld maar verkoper heeft ontkend, zij koper zelfs niet op de hoogte heeft gesteld van het bestaan van de ontwateringspomp. ’s Hofs arrest kan niet in stand blijven. Onderzocht dient alsnog te worden onder meer of verkoper een zo ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij de ontzanding van de fundering door het gebruik van de pomp niet heeft voorzien dat verkoper zich wat dit gebrek betreft, niet te goeder trouw op de contractuele uitsluiting van zijn aansprakelijkheid kan beroepen.
Nr. 11.863Zitting 19 maart 1982
Mr. Biegman-Hartogh.
Conclusie inzake
Q.F.M. VAN DIJK
t e g e n
ECHTPAAR BEDAUX
Edelhoogachtbaar College,
Eiser tot cassatie, nader te noemen Van Dijk , stelde tegen verweerders in cassatie, nader te noemen Bedaux , een vordering in tot ontbinding van de tussen hen gesloten koopovereenkomst m.b.t. een woning, stellend dat het huis verborgen gebreken bezat. De Rechtbank verklaarde Van Dijk niet ontvankelijk in zijn vordering, aangezien hij op de door hem gestelde grondslag slechts nietigverklaring van de koopovereenkomst of vermindering van de koopprijs had kunnen vragen (Vergelijk de noot van Houwing, laatste alinea, onder HR 16-5-1952, NJ 1953, 459). De in reconventie door Bedaux gevorderde contractuele boete wegens niet-nakoming van die overeenkomst werd echter wel toegewezen.
In hoger beroep verging het eiser niet beter, ofschoon het Hof de grief tegen de niet-ontvankelijkverklaring blijkbaar in zoverre gegrond heeft geacht dat het geschil in conventie wel inhoudelijk werd beoordeeld. Het Hof stelde vast (rov. 4) dat Van Dijk zijn vordering heeft gebaseerd op twee verborgen gebreken, te weten wateroverlast en het feit dat door een ontwateringspomp, aangebracht in de kruipruimte onder de vloer van de woonkamer, niet alleen water doch ook zand van onder de fundering was weggezogen, waardoor de fundering over een lengte van circa drie meter niet meer dragend was en gevaar voor verzakking c.q. scheuren bestond. De wateroverlast zag het Hof in de gegeven omstandigheden niet als een voor eiser verborgen gebleven gebrek. En van het ontzanden van de fundering door de werking van de waterpomp was Bedaux , naar het Hof oordeelde, niet op de hoogte, zodat de verkoper zich mocht beroepen op de in art. 4 van de koopovereenkomst opgenomen uitsluiting van aansprakelijkheid voor verborgen gebreken.
Van Dijk bestrijdt 's Hofs arrest met drie cassatiemiddelen. Men mag aannemen, nu niet anders is vermeld, dat het beroep zowel de conventie als de reconventie betreft; temeer waar i.c. de reconventionele vordering in zoverre van die in conventie afhankelijk is dat indien de koopovereenkomst wegens verborgen gebreken zou worden nietig verklaard, de vordering in reconventie tot schadevergoeding wegens niet-nakomen van die (dan vernietigde) overeenkomst geen bestaansgrond meer zou hebben.
Middel I komt m.i. vergeefs op tegen 's Hofs feitelijke, begrijpelijke, en dus in cassatie onaantastbare, vaststelling van de feitelijke grondslagen van de vordering van Van Dijk (zie Veegens, Cassatie 1971 no. 156, en de rechtspraak vermeld in Cremers' Burgerlijke Rechtsvordering ad art. 99 R.O. sub F, G en H).
Middel II klaagt dat onbegrijpelijk is 's Hofs oordeel (rov. 5 en 6) dat de aanwezigheid van een vochtige vloer de aanwezigheid van de ontwateringspomp zou moeten doen veronderstellen. Nu echter middel I m.i. vergeefs opkomt tegen 's Hofs vaststelling dat het eerste gebrek bestond in wateroverlast, en niet in de aanwezigheid van een pomp, kan ook middel II niet tot cassatie leiden.
In Middel III betoogt eiser tot cassatie dat het Hof niet had mogen volstaan met de overweging dat de verkoper een beroep mocht doen op de uitsluiting van aansprakelijkheid omdat hij met het gebrek niet bekend was, maar dat het Hof had behoren te onderzoeken of aan de verkoper van die onbekendheid een ernstig verwijt kon worden gemaakt.
Op het eerste gezicht zou men zich kunnen afvragen of de inhoud van deze stelling niet als een ontoelaatbaar novum in cassatie zou moeten worden beschouwd. Bij nader inzien meen ik dat dit niet het geval is. De door de Rechtbank geëiste perfectie van procederen immers heeft in zoverre een tegengesteld effect gehad, dat aan partijen een behandeling van hun geschil (voor wat betreft de conventie) in eerste instantie is ontnomen. Dit bracht met zich dat partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld hun betoog voor zover nodig nader te adstrueren en te verduidelijken, en dat het Hof niet alleen de memories van grieven en van antwoord in zijn beoordeling van het door partijen over en weer aangevoerde moest betrekken, maar ook de in eerste instantie gewisselde conclusies (waarvan trouwens was verzocht de inhoud als in de memories in hoger beroep als ingelast te beschouwen).
Nu staat in eisers conclusie van repliek (p. 3 bovenaan) te lezen: "dat gedaagde te kwader trouw een beroep doet op artikel 4 van de koopovereenkomst, waarbij vrijwaring zou zijn uitgesloten; (te dezer zake verwijst eiser naar HR 26 mei 1950, NJ 1951, 18, HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486); dat immers Bedaux het euvel kende en de gevolgen kon overzien, temeer omdat Bedaux een bouwkundig ingenieur en architect is en bovendien de bouwer van het litigieuze huis". Dat Bedaux als ingenieur terzake kundig is, had hij zelf ook al gesteld (c.v.a. p. 2 onderaan), maar hij ontkende dat hij in strijd met de goede trouw handelde door zich op de uitsluitingsbepaling te beroepen (mem.v.antw. p. 4 alinea 10). (Men zie omtrent de beperkende werking van de goede trouw m.b.t. aansprakelijkheidsbedingen de noten van G.J.S. en G. onder bovengenoemd arrest in resp. NJ 1976, 486 en AA 1976, 467, voorts Asser-Schut 5-I 1981 p. 167 en Contractenrecht III (Wuisman) nrs. 165 e.v. met name no. 176; vergelijk nog art. 6.5.3.1 lid 2 NBW). Het in dit middel gestelde is dus in de feitelijke instantie onderwerp van discussie tussen partijen geweest, zodat van een novum geen sprake is. Voorts is in het licht van het boven uit de c.v.r. geciteerde niet begrijpelijk dat het Hof "als onweersproken gesteld" (rov. 7) heeft kunnen aannemen dat de verkoper niet op de hoogte was van het euvel. Eisers betoog, mede gelet op zijn verwijzing naar het arrest van 1976 hierop neerkomend dat men aan een architect, tevens bouwkundig ingenieur, diens onwetendheid mag verwijten van het feit dat een ontwateringspomp mèt het onder de vloer aanwezige water ook wel eens het zand onder de fundamenten van het huis weg zou kunnen zuigen, komt mij voor niet van alle grond ontbloot te zijn. Het Hof had derhalve, dunkt mij, onder de gegeven omstandigheden aan eisers betoog op dit punt niet stilzwijgend voorbij mogen gaan, zodat dit middel m.i. terecht wordt voorgesteld.
Daar ik het laatste middel gegrond acht, concludeer ik tot vernietiging van 's Hofs arrest en verwijzing van de zaak zowel in conventie als in reconventie naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,