HR, 07-03-1975
ECLI:NL:PHR:1975:AB7436
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-03-1975
- Zaaknummer
[1975-03-07/SES_26563]
- LJN
AB7436
- Roepnaam
Van Gend & Loos/Kledingmagazijnen Tielkes NV
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
Douane (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1975:AB7436, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑03‑1975; (Rekestprocedure)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1975:AB7436
ECLI:NL:PHR:1975:AB7436, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑03‑1975
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1975:AB7436
- Vindplaatsen
NJ 1976, 91 met annotatie van W.M. Kleijn
AA19750619 met annotatie van W.C.L. van der Grinten
NJ 1976, 91 met annotatie van W.M. Kleijn
Uitspraak 07‑03‑1975
Inhoudsindicatie
Zekerheidseigendom. Verhouding tot wettelijk voorrecht.
7 maart 1975
Reg.nr. 4556
Br.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Gezien het verzoekschrift van 5 december 1974 van de naamloze vennootschap N.V. Algemene Transport en Expeditie-Onderneming Van Gend en Loos, gevestigd te Utrecht, vertegenwoordigd door Mr. J.Y. Groeneveld, welk verzoekschrift strekt tot cassatie van een beschikking van de Arrondissements-Rechtbank te Zutphen van 28 november 1974, gegeven op het verzet van de verzoekster tegen de uitdelingslijst in het faillissement van [A] N.V.;
Gezien genoemde beschikking alsmede de stukken van het geding;
Gehoord verzoekster;
Gelet op de conclusie van de Procureur-Generaal strekkende tot verwerping van het beroep;
Overwegende dat de Rechtbank in de bestreden beschikking als volgt heeft overwogen en beslist:
"Gezien een tijdig ter griffie dezer Rechtbank op 23 augustus 1974 ingeleverd bezwaarschrift van de naamloze vennootschap N.V. Algemene Transport en Expeditie-Onderneming Van Gend en Loos, gevestigd te Utrecht, waarbij verzoekster in verzet komt tegen de uitdelingslijst in het faillissement van de naamloze vennootschap [A] N.V., gevestigd te [vestigingsplaats];
Gezien een schriftelijk rapport zijdens de rechtercommissaris in voornoemd faillissement;
Gelet op de behandeling ter openbare terechtzittingen dezer Rechtbank van 5 september 1974 en 7 november 1974;
1. Overwegende dat het bezwaar van verzoekster als volgt kan worden samengevat:
verzoekster is in bedoeld faillissement geverifieerd als schuldeiseres voor een totaal bedrag van f 5.372,91, met vermelding van preferentie ex artikel 58 van de Algemene Wet inzake de douane en de accijnzen voor een bedrag van f 4.439,90; op de enige uitdelingslijst is voor haar uitgetrokken een bedrag, groot f 1.005,27; naar haar mening is zij als preferent creditrice ernstig benadeeld, omdat de Amsterdam-Rotterdam Bank N.V. te Rotterdam, verder te noemen de AMRO-bank, met medewerking van de curator gedurende het faillissement onder meer als fiduciair eigenares van alle bedrijfsvoorraden en inventarissen haar rechten buiten het faillissement heeft uitgeoefend middels verkoop, waardoor de opbrengst van die verkoop niet op de uitdelingslijst voorkomt; verzoekster is van mening, dat de opbrengst van door middel van constitutum possesorium tot zekerheid overgedragen goederen pas aan de zekerheidseigenares toekomt, indien zij als bevoorrecht creditrice ex artikel 58 van de Algemene Wet inzake de douane en de accijnzen is voldaan; zij verzoekt een voorziening ter realisering van haar beweerde rechten in deze, waartoe zij als grondslag aanvoert: dat de rechtsgevolgen van een eigendomsoverdracht tot zekerheid niet alleen invloed ondergaan van de wettelijke regelingen betreffende de zakelijke zekerheidsrechten zodat de zekerheidseigendom - evenals het pand- recht - bij de preferentie van verzoekster ten achter staat, maar ook dat de eigendomsoverdracht tot zekerheid, gelet op haar voor derden niet kenbare verschijningsvorm, ten achter gesteld dient te worden bij verzoeksters rechten op
a. alle goederen, tot de gefailleerde vennootschap behorende,
b. op gronden aan de redelijkheid ontleend op die bepaalde goederen, waarvoor zij belasting, administratieve boete, interest en/of kosten heeft betaald in het bijzonder, omdat de zekerheidseigenares geen rechten op die goederen zou kunnen doen gelden, indien zij niet door verzoekster waren aangeleverd, een en ander voor zover zulks nodig is voor de erkenning van de rechten van verzoekster;
2. Overwegende dat de curator ten principale heeft aangevoerd:
1. juist zijn de stellingen van verzoekster, voor zover betreffende de hoogte van haar geverifieerde vordering (ook voor zover preferent), de gestelde preferentie alsmede de medewerking van de curator (bestaande in de afgifte van de betreffende goederen) aan de verkoop van de AMRO-bank van aan deze bank door de gefailleerde N.V. eerder tot zekerheid overgedragen goederen, welker opbrengst overigens minder was dan de vordering van de bank bedroeg;
2. het bezwaar moet ongegrond verklaard worden, omdat het algemene privilege van verzoekster ten achter staat bij het in casu terecht buiten faillissement gerealiseerde zekerheidsrecht van de bank;
6. Overwegende dat verzoekster kan worden toegegeven, dat, nu dienaangaande een wettelijke regeling ontbreekt, de rechtsgevolgen van de eigendomsoverdracht tot zekerheid beïnvloed worden door de wettelijke bepalingen met betrekking tot de zakelijke zekerheidsrechten, maar verzoekster er kennelijk aan voorbij ziet, dat juist één der daaruit voortvloeiende rechten inhoudt de mogelijkheid tot parate executie als ware er geen faillissement, hetgeen geheel los staat van het feit, dat in de rangorde der preferenties het voorrecht van verzoekster hoger genoteerd staat dan bijvoorbeeld het voorrecht van de pandhouder;
7. Overwegende dat de Rechtbank met verzoekster van oordeel is, dat een eigendomsoverdracht tot zekerheid veelal voor derden niet kenbaar zal zijn;
dat er derhalve onder omstandigheden op grond van redelijkheid en billijkheid, gelet ook op de aan die overdracht ten grondslag liggende niet geheel volwaardige titel, aanleiding kan zijn een dergelijke eigendomsoverdracht buiten beschouwing te laten voor zover nodig ter erkenning van de rechten van bepaalde derden;
dat er wellicht van uitgegaan dient te worden, dat onder die derden gerekend moeten worden schuldeisers met een voorrecht op bepaalde onder de eigendomsoverdracht tot zekerheid begrepen zaken, maar dat het te ver gaat onder die derden tevens te rangschikken algemeen bevoorrechte schuldeisers;
dat aan de rechten van speciaal bevoorrechte schuldeisers voorrang moet worden verleend boven die van bedoelde fiduciaire eigenaren kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de omstandigheid, dat anders die speciale privileges (die wellicht ook eerder ontstaan zijn) geheel teloor gaan, terwijl de rechten van algemeen bevoorrechte crediteuren slechts in zoverre worden aangetast als er vermogensbestanddelen van de debiteur door deze tot zekerheid in eigendom zijn overgedragen;
dat, daargelaten de speciale gevallen, waarop doelen de artikelen 1377 van het Burgerlijk Wetboek en 42 der Faillissementswet, slechts indien ieder verhaalsrecht, geheel of voor een zeer belangrijk deel, van de geprivilegieerde crediteuren illusoir gemaakt wordt door een eigendomsoverdracht tot zekerheid casu quo de executie van de in zekerheidseigendom overgedragen goederen, onder omstandigheden de mogelijkheid voor bedoelde crediteuren openstaat daartegen in rechte op te komen bijvoorbeeld middels een actie ex artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek;
dat echter dienaangaande niets is gesteld;
dat de Rechtbank mitsdien het standpunt van verzoekster, voor zover hiervoor in aanhef en sub a weergegeven, niet deelt;
8. Overwegende dat de Rechtbank ten aanzien van de stelling, zoals hierboven in aanhef en sub b omschreven, eveneens een andere mening heeft dan verzoekster;
dat toch verzoekster geen speciale preferentie heeft op de door haar aangeleverde goederen, doch (slechts) een algemeen privilege op alle tot de faillissementsboedel behorende activa, zodat om deze reden al dit standpunt van verzoekster geen verdere beschouwing behoeft;
9. Overwegende ten slotte, dat de Rechtbank geen beslissing omtrent proceskosten kan geven, omdat dienaangaande in zaken als de onderhavige geen wettelijke regeling bestaat;
Verwerpt het bezwaar.";
Overwegende dat verzoekster deze beschikking bestrijdt met het volgende middel van cassatie:
"Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordien de Rechtbank heeft overwogen en beslist gelijk in de bestreden beslissing is vermeld, zulks ten onrechte om een of meer van de navolgende redenen:
( a) de eigendomsoverdracht tot zekerheid van roerende lichamelijke zaken, in dit geval alle bedrijfsvoorraden en inventarissen, van de gefailleerde vennootschap aan de Amsterdam-Rotterdam Bank N.V., zonder feitelijke overgave van die zaken, dient in het zich te dezen voordoende geval, dat requirante ingevolge artikel 58 van de Algemene Wet inzake de douane en de accijnzen (hierna te noemen AWDA) voor de door haar ten behoeve van haar opdrachtgever, de gefailleerde vennootschap, betaalde belasting, administratieve boete, interest en/of kosten gedurende één jaar na de aan het rijk gedane betaling voorrang heeft op alle zaken van de opdrachtgever, ten aanzien van requirante buiten beschouwing te worden gelaten voor zover zulks nodig is voor de erkenning van de voorrechten en/of rechten en/of belangen van requirante waarop door requirante aanspraak wordt gemaakt met betrekking tot onder die overdracht vallende zaken, althans voor wat betreft zaken die door requirante aan de gefailleerde vennootschap zijn aangeleverd, althans waarvan de aanlevering door requirante is mogelijk gemaakt, nadat requirante ter zake van die zaken aan het rijk ten behoeve van de gefailleerde vennootschap belasting, administratieve boete, interest en/of kosten heeft betaald, en/of althans voor wat betreft zaken die door requirante aan de gefailleerde vennootschap zijn aangeleverd, althans waarvan de aanlevering door requirante is mogelijk gemaakt, en vervolgens door de gefailleerde vennootschap aan de Amsterdam- Rotterdam Bank N.V. in eigendom tot zekerheid zijn overgedragen, terwijl de gefailleerde vennootschap aan requirante nog een schuld had met voorrang ingevolge eerdergenoemd artikel 58 AWDA, zijnde een en ander althans het geval, omdat vorenbedoelde eigendomsoverdracht tot zekerheid zich uitsluitend tussen de daarbij betrokken partijen, te weten de gefailleerde vennootschap en de Amsterdam-Rotterdam Bank N.V. heeft afgespeeld zonder dat zij op enigerlei wijze naar buiten heeft behoeven te blijken en/of is gebleken, en/of omdat het redelijk is, het belang van een door zekerheidsoverdracht beschermde geldschieter bij de uitoefening van zijn verhaalsrechten op (bepaalde) in die overdracht betrokken zaken te laten wijken voor voormelde voorrechten en/of rechten en/of belangen van requirante, als douane-expediteur in de zin van meergenoemd artikel 58 AWDA in het algemeen en/of meer in het bijzonder met betrekking tot die (bepaalde) zaken, die door requirante zijn aangeleverd, althans waarvan de aanlevering door requirante is mogelijk gemaakt, daar de door fiduciaire zekerheid beschermde geldschieter geen recht op die (bepaalde) zaken, waarvoor requirante belasting, administratieve boete, interest en/of kosten heeft betaald, zou hebben kunnen doen gelden, indien zij niet door requirante waren aangeleverd, althans indien de aanlevering door requirante niet was mogelijk gemaakt, een en ander voor zover zulks nodig is voor de erkenning van meergenoemde voorrechten en/of rechten en/of belangen van requirante.
Ten onrechte en in strijd met het recht heeft de Rechtbank een en ander uit het oog verloren en/of miskend.
( b) Onder meer blijkens het in de onderdelen a en/of c en/of d en/of e van het middel van cassatie gestelde, heeft de Rechtbank ten onrechte en in strijd met het recht overwogen en beslist, dat "een der daaruit (bedoeld zal zijn uit de eigendomsoverdracht tot zekerheid) voortvloeiende rechten inhoudt de mogelijkheid tot parate executie als ware er geen faillissement, hetgeen geheel los staat van het feit, dat in de rangorde der preferenties het voorrecht van verzoekster hoger genoteerd staat dan bijvoorbeeld het voorrecht van de pandhouder".
Voormelde overweging en beslissing der Rechtbank is althans in strijd met het recht, omdat de door fiduciaire zekerheid beschermde geldschieter aan wie de goederen niet feitelijk zijn overgedragen niet is houder en/of bezitter der onder de overdracht vallende zaken en/of niet onherroepelijk gemachtigd of anderszins gerechtigd met voorbijgaan van de meergenoemde voorrechten en/of rechten en/of belangen van requirante de onder de overdracht vallende zaken (in het openbaar) te doen verkopen, ten einde uit de opbrengst te verhalen zowel de hoofdsom als de rente en de kosten.
( c) Onder meer blijkens het in de onderdelen a en/of b en/of d en/of e van het middel van cassatie gestelde, heeft de Rechtbank, na te hebben overwogen:
"dat de Rechtbank met verzoekster van oordeel is, dat een eigendomsoverdracht tot zekerheid veelal voor derden niet kenbaar zal zijn;
dat er derhalve onder omstandigheden op grond van redelijkheid en billijkheid, gelet ook op de aan die overdracht ten grondslag liggende niet geheel volwaardige titel aanleiding kan zijn een dergelijke eigendomsoverdracht buiten beschouwing te laten voor zover nodig ter erkenning van de rechten van bepaalde derden;
dat er wellicht van uitgegaan dient te worden, dat onder die derden gerekend moeten worden schuldeisers met een voorrecht op bepaalde onder de eigendomsoverdracht tot zekerheid begrepen zaken,"
ten onrechte en in strijd met het recht overwogen, en beslist "maar dat het te ver gaat onder die derden tevens te rangschikken algemeen bevoorrechte schuldeisers;
dat aan de rechten van speciaal bevoorrechte schuldeisers voorrang moet worden verleend boven die van bedoelde fiduciaire eigenaren kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de omstandigheid, dat anders die speciale privileges (die wellicht ook eerder ontstaan zijn) geheel teloor gaan, terwijl de rechten van algemeen bevoorrechte crediteuren slechts in zoverre worden aangetast als er vermogensbestanddelen van de debiteur door deze tot zekerheid in eigendom zijn overgedragen;"
Voormelde bestreden overwegingen en beslissingen zijn althans in strijd met het recht en/of wegens onduidelijkheid en/of onbegrijpelijkheid niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat aan de rechten van een crediteur met voorrang als nader omschreven in artikel 58 AWDA voorrang moet worden verleend boven die van bedoelde fiduciaire eigenaren, ingeval anders bedoeld algemeen privilege geheel of gedeeltelijk teloor gaat, en/of omdat niet, althans niet zonder meer of in het algemeen valt in te zien waarom, ingeval bij geen voorrang verlenen aan de rechten van bevoorrechte crediteuren boven die van fiduciaire eigenaren die voorrang wel aan de rechten van speciaal bevoorrechte schuldeisers moet worden verleend en niet aan de rechten van een crediteur met voorrang als nader omschreven in artikel 58 AWDA.
( d) De overweging en beslissing van de Rechtbank luidende:
"dat, daargelaten de speciale gevallen, waarop doelen de artikelen 1377 van het Burgerlijk Wetboek en 42 der Faillissementswet, slechts indien ieder verhaalsrecht, geheel of voor een zeer belangrijk deel, van de geprivilegieerde crediteuren illusoir gemaakt wordt door een eigendomsoverdracht tot zekerheid casu quo de executie van de in zekerheidseigendom overgedragen goederen, onder omstandigheden de mogelijkheid voor bedoelde crediteuren openstaat daartegen in rechte op te komen bijvoorbeeld middels een actie ex artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek; " is in strijd met het recht en/of wegens onduidelijkheid en/of onbegrijpelijkheid niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat bedoelde mogelijkheid tegen een eigendomsoverdracht tot zekerheid casu quo de executie van de in zekerheid overgedragen zaken in rechte op te komen geen rechtsgrond en/of geen begrijpelijke grond oplevert tot verwerping van de door requirante tegen de uitdelingslijst opgeworpen bezwaren.
( e) Onder meer blijkens het in de onderdelen a en/of b en b en/of c en/of d van het middel van cassatie heeft de Rechtbank ten onrechte en in strijd met het recht en/of wegens onbegrijpelijkheid en/of onduidelijkheid in strijd met de wettelijke motiveringseis overwogen en beslist:
"dat de Rechtbank ten aanzien van de stelling, zoals hierboven in aanhef en sub b omschreven, eveneens een andere mening heeft dan verzoekster;
dat toch verzoekster geen speciale preferentie heeft op de door haar aangeleverde goederen, doch (slechts) een algemeen privilege op alle tot de faillissementsboedel behorende activa, zodat om deze reden al dit standpunt van verzoekster geen verdere beschouwing behoeft";
Voormelde overweging en beslissing is althans in strijd met het recht en/of brengt een motiveringsgebrek mede, omdat de betreffende overweging geen rechtsgrond en/of geen begrijpelijke grond oplevert tot verwerping van het in de betreffende overweging bedoelde standpunt van requirante noch tot verwerping van de door requirante tegen de uitdelingslijst opgeworpen bezwaren.
Voormelde overweging en beslissing is voorts in strijd met het recht en/of wegens onduidelijkheid en/of onbegrijpelijkheid niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat der requirante privilege krachtens artikel 58 AWDA voorrang heeft boven vele speciale preferenties, waaronder die van artikel 1185 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, zie nader overzicht van de thans geldende rangorde van bevoorrechte vorderingen, bijlage behorende bij Advocatenblad van oktober 1974.";
Overwegende omtrent dit middel:
dat een eigendomsoverdracht van roerende lichamelijke zaken, uitsluitend tot het verschaffen van zekerheid en zonder feitelijke overgave van de zaken, niet volledig de zelfde rechtsgevolgen heeft als een normale eigendomsoverdracht; dat de rechtsgevolgen van een zodanige zekerheidsoverdracht niet slechts invloed ondergaan van de wetsbepalingen betreffende het pandrecht, maar dat er ook aanleiding kan bestaan de zekerheidsoverdracht buiten beschouwing te laten voor zover zulks nodig is voor de erkenning van rechten waarop door derden aanspraak wordt gemaakt met betrekking tot bepaalde onder die overdracht vallende goederen; dat tot die derden moet worden gerekend de schuldeiser wiens vordering bevoorrecht is op een zekere en bepaalde zaak van de debiteur, als deze de zaak heeft verkregen dankzij de prestatie van de schuldeiser waarop diens vordering betrekking heeft;
dat het recht van voorrang dat in artikel 58 van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen aan de douane-expediteur wordt toegekend, zich niet beperkt tot de zaken die de opdrachtgever heeft verkregen dankzij de bemoeiingen van de expediteur waarop diens bevoorrechte vordering betrekking heeft, doch ook alle andere zaken van de opdrachtgever omvat;
dat wat het verhaal op die andere zaken betreft, er onvoldoende aanleiding bestaat de door de fiduciaire overdracht verkregen rechten te laten wijken voor het wettelijke privilege van artikel 58, maar dat zulks anders is voor wat betreft de zaken die zonder de handelingen van de douane-expediteur niet onder de opdrachtgever - en daarmee tevens onder het door de zekerheidsoverdracht in het leven geroepen fiduciaire verband - zouden zijn gekomen;
dat het voor het verhaal op die zaken van belang is, dat het wettelijke privilege van de douane-expediteur blijkens de verwijzing in het tweede lid van artikel 58 naar artikel 152 van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen, zulks in afwijking van de in artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regel, geldt boven de privileges op zekere bepaalde goederen, met name ook boven dat van de verkoper, voor welke privileges - wanneer aan de hiervóór bedoelde voorwaarden is voldaan - de rechten uit de fiduciaire zekerheidsoverdracht moeten wijken; dat deze door de wetgever gewilde rangorde van schuldeisers in feite zou worden doorbroken, wanneer men zou aannemen dat bij verhaal op bepaalde zaken in geval van een fiduciaire overdracht tot zekerheid laatstgenoemde privileges wèl geldend gemaakt kunnen worden, terwijl de uitoefening van het privilege van de douane-expediteur, waaraan de wetgever een hogere rang heeft toegekend, ook wat het verhaal op die bepaalde goederen betreft door de fiduciaire overdracht gefrustreerd zou worden, en zulks hoewel het verband tussen deze goederen en de vordering waarvoor verhaal wordt gezocht, in beide gevallen een zelfde karakter heeft;
dat hieraan ook niet af kan doen dat - evenals krachtens artikel 57 van de Faillissementswet de hypothecaire schuldeiser en de pandhouder - de door fiduciaire zekerheid beschermde schuldeiser in geval van faillissement in beginsel zijn rechten kan uitoefenen alsof er geen faillissement ware; dat dit immers wèl betekent dat hij buiten het faillissement om zijn vordering op de betreffende zaken kan verhalen, maar niet dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan het recht van de, wat voorrang betreft, boven hem beschermde bevoorrechte schuldeiser om uit de opbrengst van de goederen voldaan te worden vóór de door de fiduciaire zekerheid beschermde crediteur;
dat dan ook bij het opmaken van de uitdelingslijst in een faillissement niet slechts rekening moet worden gehouden met wat de door de fiduciaire crediteur verkochte goederen - na voldoening van de op de verkoop gevallen kosten - eventueel meer opbrengen dan de vordering van die crediteur bedraagt, maar ook met de opbrengst van die goederen vóór de voldoening van deze vordering voor zover deze opbrengst nodig is voor de voldoening van andere - geprivilegieerde - schuldeisers als hiervoor bedoeld, voor wier recht van voorrang de rechten uit de zekerheidsoverdracht moeten wijken;
dat het middel dan ook in zover terecht is voorgesteld;
Vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Arrondissements-Rechtbank te Zutphen ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak.
Aldus gedaan door Mrs. Hollander, fungerend President, Ras, van der Linde, Minkenhof en Drion, Raden, en door Mr. Hollander voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van de zevende maart 1900 vijf en zeventig, in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Berger.
Conclusie 07‑03‑1975
Inhoudsindicatie
Zekerheidseigendom. Verhouding tot wettelijk voorrecht.
N.
No.4556.
(Vrijdag 17 januari 1974).
Mr. van Oosten.
Conclusie op request
VAN GEND EN LOOS.
Edelhoogachtbare Heren.
De verzoekster tot cassatie (ook wel van Gend en Loos te noemen), een der schuldeisers in het faillissement van de N.V. [A], is in dit faillissement geverifieerd als schuldeiseres voor een bedrag van in totaal f. 5.372, 91, met vermelding van preferentie ex art. 58 der Algemene wet in zake de douane en de accijnzen, hetwelk in zijn geheel aldus luidt:
"1. Douane-expediteurs hebben voor de door hen ten behoeve van hun opdrachtgever betaalde belasting, administratieve boete, interest en kosten gedurende een jaar na de aan het rijk gedane betaling voorrang op alle zaken van de opdrachtgever.
2. Het in het vorige lid toegekende recht van voorrang heeft gelijke rangorde als het in artikel 152 toegekende recht van voorrang van het rijk, met dien verstande dat dit laatste recht voorgaat."
De verzoekster is overeenkomstig art. 184 Fw. in verzet gekomen tegen de enige uitdelingslijst, waarop voor haar een bedrag van f. 1005,27 is uitgetrokken, zulks bij een op 23 augustus 1974 ingeleverd bezwaarschrift.
De Rechtbank, beschikkend, heeft "het bezwaar" verworpen. Aldus beschikkend geeft zij m.i. te kennen dat zij het verzet ongegrond bevindt.
Verzoekster voert tegen deze beschikking één cassatiemiddel aan.
Ter gelegenheid van de mondelinge toelichting van het cassatierequest is vanwege van Gend en Loos door Mr. J. Voute betoogd dat in dit request, evenals in het inleidend bezwaarschrift, nauw aansluiting is gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 1970 (N. J. 1970, 433, n. Ph. N. A. H. , A. A. XIX, 1970, p.211, n. G.), gewezen op het cassatieberoep van Mr. van Wessem q.q., als curator in het faillissement van Pluvier N.V., tegen Traffic N.V.
Bij de beoordeling van het eerste der door de eiser q.q. in deze laatstgemelde zaak voorgestelde middelen heeft de Hoge Raad overwogen dat aan de eigendomsoverdracht van roerende lichamelijke zaken uitsluitend tot het verschaffen van zekerheid en zonder feitelijke overgave dier zaken, niet alle rechtsgevolgen van een normale eigendomsoverdracht kunnen worden toegekend, omdat, aldus de Hoge Raad in al. 5 der overweging aangaande het eerste middel, "de rechtsgevolgen van een zekerheidsoverdracht niet slechts invloed ondergaan van de wetsbepalingen betreffende de zakelijke zekerheidsrechten, maar ( ... ) er, mede in verband met het feit dat de zekerheidsoverdracht zich uitsluitend tussen de daarbij betrokken pp. afspeelt zonder dat zij op enigerlei wijze naar buiten behoeft te blijken, aanleiding kan bestaan een zodanige overdracht buiten beschouwing te laten voor zover zulks nodig is voor de erkenning van rechten waarop door derden aanspraak wordt gemaakt m.b.t. bepaalde onder die overdracht vallende goederen".
Verzoekster gaat blijkens de mondelinge toelichting van het cassatierequest in onderdeel a van het middel er van uit dat in de vorenaangehaalde overweging van het Traffic-arrest een rechtsregel is neergelegd: de rechtsregel "dat er ""aanleiding kan bestaan een zekerheidsoverdracht buiten beschouwing te laten voor zover zulks nodig is voor de erkenning van rechten waarop door derden aanspraak wordt gemaakt met betrekking tot bepaalde onder die overdracht vallende goederen"". Betoogd wordt dat en waarom in het Traffic-arrest geen "principiële redenen" worden gevonden waarom de rechtsregel, welke daarin neergelegd zou zijn, niet ook van toepassing zou kunnen zijn op de rechten bedoeld in artikel 58 A.W. D. A. van de douane-expediteur". Maar overwegende "dat er
( ... ) aanleiding kan bestaan een zodanige overdracht" - een zekerheidsoverdracht - "buiten beschouwing te laten, voor zover zulks nodig is voor de erkenning van rechten waarop door derden aanspraak wordt gemaakt met betrekking tot bepaalde onder die overdracht vallende goederen", formuleert de Hoge Raad geen rechtsregel, maar erkent hij niet meer dan een mogelijkheid: dat en in hoever er, - mede in verband met het feit dat de zekerheidsoverdracht zich tussen de daarbij betrokken partijen voltrekt zonder dat zij op enigerlei wijze naar buiten behoeft te blijken -, aanleiding kan bestaan een zodanige overdracht buiten beschouwing te laten.
Derhalve is er niet een in het Traffic-arrest neergelegde rechtsregel, welke zou medebrengen dat de door verzoekster in de toelichting van onderdeel a van het aangevoerde middel aan de orde gestelde vraag, - de vraag of het bij art. 58 lid 1 der vorenaangehaalde wet toegekende recht van voorrang praevaleert boven de eigendomsoverdracht tot zekerheid -, bevestigend moet worden beantwoord "voor het voorrecht van de douane-expediteur". Onderdeel a zal m.i. moeten afstuiten op de bedenking dat het uitgaat van een vermeende rechtsregel.
In het Traffic-arrest, met name in de hierboven aangehaalde overweging is, naar het mij voorkomt, ondersteld het geval van een zekerheidsoverdracht, die zich uitsluitend tussen twee partijen voltrekt, en van een derde ten opzichte van deze partijen: van een derde die aanspraak maakt op de erkenning van een recht met betrekking tot bepaalde onder die overdracht vallende goederen. Beschouwt men deze overweging in verband met de daarop volgende overweging, dan schijnt de Hoge Raad in het onderstelde geval als voorbeeld van een derde, die aanspraak maakt op de erkenning van rechten met betrekking tot bepaalde onder die overdracht vallende goederen, te beschouwen "de verkoper, die met betrekking tot een of meer der onder de zekerheidsoverdracht vallende zaken het hem in art. 1185, aanhef en sub 3º, toegekende voorrecht wenst geldend te maken." Deze derde is dan in de voorstelling van de Hoge Raad een der derden die "aldus" beschermd wordt dat de zekerheidsoverdracht buiten beschouwing wordt gelaten. Het onttrekt zich aan mijn beoordeling of de Hoge Raad met de "aldus" beschermde derden bedoelt derden, die door het buiten beschouwing laten van de overdracht beschermd worden tegen de rechtsgevolgen van de zekerheidsoverdracht welke zich in het onderstelde geval tussen partijen bij de overdracht voltrekt, met name tegen de overgang van de eigendom tot zekerheid tussen de zekerheidsgever en de zekerheidsnemer .
In het onderhavige geval echter is van Gend en Loos wel een derde ten opzichte van [A] N.V. (zekerheidsgever) en de AMRO-Bank (zekerheidsnemer) , maar niet een derde die aanspraak maakt op de erkenning van een recht met betrekking tot "bepaalde" goederen en zeker niet op erkenning van een der voorrechten, gevestigd op "zekere bepaalde" goederen, welke zijn toegekend in Boek II, titel 18, afd. 2, van het Burgerlijk Wetboek. Immers in het faillissement van [A] N.V. doet van Gend en Loos tegenover de curator in het faillissement het bij art. 58 der Algemene wet inzake de douane en de accijnzen aan de douane-expediteur toegekende recht van voorrang op a l l e zaken van de opdrachtgever (in het onderhavige geval: [A] N.V.) gelden. In het licht van het Traffic-arrest, zoals ik het althans meen te moeten verstaan, is het onderhavige geval derhalve niet een geval waarin het nodig was de zekerheidsoverdracht van alle bedrijfsvoorraden en inventarissen door [A] N.V. aan de AMRO-Bank buiten beschouwing te laten, zodat de curator niet in strijd met het recht heeft gehandeld door deze overdracht en het beoogde rechtsgevolg daarvan - de overgang van de eigendom tot zekerheid van die zaken van [A] N.V. op de AMRO-Bank - in aanmerking te nemen. Naar uit de bestreden beschikking blijkt, heeft de curator dit rechtsgevolg van de zekerheidsoverdracht in aanmerking genomen door mede te werken aan de verkoop van de tot zekerheid overgedragen zaken door de AMRO-Bank en door de opbrengst van de verkoop dezer zaken niet ten goede te laten komen aan de geverifieerde crediteuren, waardoor, aldus verzoekster in het inleidend bezwaarschrift, bepaalde preferente crediteuren, waaronder verzoekster, ernstig zijn benadeeld nu deze bate niet op de uitdelingslijst is opgenomen ten behoeve van o.a. de verzoekster. Derhalve heeft de Rechtbank terecht het gedane verzet tegen de uitdelingslijst, hetwelk berust op de opvatting dat de curator de zekerheidsoverdracht, die zich heeft voltrokken tussen [A] N.V. en de AMRO-Bank, en de rechtsgevolgen daarvan buiten beschouwing had moeten laten, ongegrond bevonden, wat er ook zij van de redenen waarmede de Rechtbank haar beschikking heeft omkleed en welke mitsdien te vergeefs in de onderdelen b, c, d en e van het middel worden bestreden.
Het Traffic-arrest, in de literatuur ook wel het Pluvier-arrest genoemd, houdt volgens Houwing in zijn annotatie op dit in de N.J. verschenen arrest "duidelijk" in "dat de eigendomsoverdracht tot zekerheid geldig is en dus c.q. de eigendom doet overgaan voor zover dat niet in strijd is met de rechten van derden." En na te hebben gereleveerd dat, anders dan in het zgn. Sio-arrest, niet beschermd worden degenen wier belangen rechtstreeks bij de overdracht betrokken worden, maar enkel zij, die een recht op de overgedragen zaak hebben, meent Houwing te kunnen constateren dat daarmede gelukkig een eind is gekomen aan de onzekerheid gewekt "door het begrip belang". Ook Houwing - verwijzend naar H. Drion in W.P. N. R. 4941-4943, speciaal p. 122 - legt het Traffic-arrest aldus uit dat onder de rechthebbenden wel de schuldeiser met bijzondere preferentie valt, maar niet "de algemeen preferente en concurrente schuldeisers, die door de overdracht verhaals"“recht"" verliezen." Dat dit arrest aldus moet worden verstaan wordt door Wedeven (RMTh 1973, p. 257) waarschijnlijk geacht. De hoogleraar van der Grinten die de literatuur verrijkte met een belangwekkende annotatie op het arrest in Ars Aequi, hierboven geciteerd, is van inzicht dat, waar de Hoge Raad spreekt van aanspraken van derden met betrekking tot b e p a a l d e goederen, aangenomen mag worden, dat hiermede bedoeld wordt "de kring van personen die rechtens ondanks de overdracht tot zekerheid erkenning vinden, te beperken", een kring waartoe niet behoren de concurrente schuldeisers en ook niet de schuldeisers aan wier vordering een algemene preferentie is verbonden. Pitlo, Zakenrecht, 6e dr. (1972), p.409/10, vindt in het Pluvier-arrest zijn mening bevestigd dat de fiduciaire "eigendomsoverdracht" eigenlijk geen eigendomsrecht is en verstaat dit arrest aldus dat degenen die daar beschermd worden een recht moeten hebben met betrekking tot bepaalde zaken, niet concurrente schuldeisers, wier geacht te zijn uit het oogpunt van de vraag of het al of niet nodig is de zekerheidsoverdracht buiten beschouwing te laten.
Polak, Faillissement, 7e dr., p. 183, vat de rechten, waarvan sprake is in "de erkenning van rechten, waarop door derden aanspraak wordt gemaakt met betrekking tot bepaalde onder die overdracht vallende goederen", aldus op dat onder deze rechten vallen het recht van reclame van de verkoper of het opvorderingsrecht van de eerdere "zekerheidseigenaar", maar niet de rechten van de algemene preferente en concurrente schuldeisers.
Ten aanzien van de rechtspositie van de zekerheidsnemer bij eigendomsoverdracht tot zekerheid wordt in de Duitse literatuur aangenomen dat de zekerheidsnemer in het faillissement van de zekerheidsgever geen aanspraak heeft op "Aussonderung eines dem Gemeinschuldner nicht gehörigen Gegenstandes aus der Konkursmasse auf Grund eines dinglichen oder persönlichen Rechtes" als bedoeld in § 43 der Konkursordnung, maar wel een aanspraak op "Absonderung". In zoverre wordt de zekerheidsnemer beschouwd als een separatist, die, naar de vorm eigenaar geworden, slechts verbintenisrechtelijk beperkt is in de beschikking en die in de regel overeenkomstig § 127 lid 2 der Konkursordnung van de curator (Konkursverwalter) de afgifte kan verlangen van de hem, de zekerheidsnemer, tot zekerheid overgedragen zaken, zolang deze zich onder de curator bevinden, echter "nur zum Zwecke seiner abgesonderten Befrie- digung" (Bohle-Stamschroder, Konkursordnung, lle dr., 1974, 8 43 Anm. 5,a, § 127 Anm. 5.
Ik concludeer mitsdien dat de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpe.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,