Hof Amsterdam, 09-06-2009, nr. 200026995/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI9807
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-06-2009
- Zaaknummer
200026995/01
- LJN
BI9807
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI9807, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑06‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 247 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2009/159
Uitspraak 09‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Ook onder de nieuwe wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding dient een regeling in het kader van de zorg- en opvoedingstaken te worden vastgesteld met in acht neming van alle omstandigheden van het geval.
9 juni 2009 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
ARREST
in de zaak van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.M. de Winter te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.D. Sunter te Amsterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Bij dagvaarding van 26 februari 2009 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen (de vrouw als eiseres en de man als gedaagde) onder zaak/rolnummer 414960/KG ZA 08-2365 WT/LO heeft gewezen en dat is uitgesproken op 29 januari 2009. Het appelexploot bevat de grieven.
1.2. De vrouw heeft overeenkomstig de dagvaarding vier grieven voorgesteld, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de vrouw zoals vermeld in de punten 1 tot en met 3 van de inleidende dagvaarding alsnog zal toewijzen.
1.3. Daarop heeft de man geantwoord, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep zal verklaren, althans het hoger beroep zal afwijzen danwel het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en de vrouw zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep.
1.4. Partijen hebben de zaak doen bepleiten op 18 mei 2009 door hun advocaten, aan de hand van door ieder van partijen overgelegde pleitnotities.
1.5. Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn de ouders van [de minderjarige A], thans 14 jaar oud, en [de minderjarige B], thans 10 jaar oud. Zij oefenen over hun kinderen het gezamenlijk gezag uit. De relatie tussen partijen is verbroken. De vrouw woont met de kinderen in de woning die partijen aanvankelijk als gezin bewoonden. De vrouw heeft een relatie gekregen met een man die in Hardenberg woont. Een deel van de week verblijft zij bij haar nieuwe partner. Zij wil niet verhuizen omdat zij het in het belang van de kinderen acht dat zij in [...] blijven wonen en in [...] hun school kunnen afmaken. De vrouw heeft inmiddels een baan in Zwolle aangenomen. Zij werkt 24 uur per week, op dinsdag en donderdag de gehele dag, op woensdag en vrijdag de ochtenden. Op maandag- en dinsdagavond verblijft zij bij haar nieuwe partner. Op woensdagmiddag komt zij na het werk naar [...]. Op donderdag- en vrijdagochtend reist zij per trein naar Zwolle en komt zij na het werk weer naar [...]. In het weekend is zij eveneens in [...].
Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek stelt zij dat het ouderlijk gezag voor een ouder de plicht omvat om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Zij vordert dat de man de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich neemt van dinsdag tot en met donderdag, inclusief de nachten, die hij in haar huis kan doorbrengen. Verder vordert zij dat de man de kinderen verzorgt en opvoedt gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
In eerste aanleg heeft zij tevens verzocht de man te veroordelen om met ingang van 1 oktober 2008 een bedrag van € 200,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige A] en [de minderjarige B].
4.2. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2009 € 200,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de kinderbijdrage uiteindelijk tot en met januari 2009 is voldaan, zodat de voorziening is toegewezen met ingang van 1 februari 2009. Voor wat betreft de zorgregeling heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het voor de vrouw duidelijk was dat het voor de man niet zonder meer mogelijk was de zorgregeling aan te passen dan wel uit te breiden. Desondanks heeft de vrouw zonder overleg met de man een baan in Zwolle aangenomen, terwijl het op haar weg had gelegen om met de man het overleg te openen en die wijziging niet eenzijdig aan te brengen. Omdat de man een substantiële bijdrage in de zorg voor de kinderen levert, heeft de voorzieningenrechter het niet redelijk geacht hem de door de vrouw gewenste doordeweekse omgangsregeling op te leggen. Voorts is overwogen dat partijen voor de weekenden en de vakanties in onderling overleg een regeling zullen moeten afspreken en indien zij daarin niet slagen, het geschil in een bodemprocedure aan de kinderrechter zullen moeten voorleggen. Voor het opleggen van een weekend- en vakantieregeling ontbreekt het spoedeisend belang, aldus de voorzieningenrechter. De grieven van de vrouw richten zich tegen de afgewezen zorgregeling en de ingangsdatum van de opgelegde kinderalimentatie.
4.3. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen, zowel ten aanzien van de ingangsdatum van de opgelegde bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen als ten aanzien van de gevorderde zorgregeling.
Met betrekking tot de ingangsdatum van de opgelegde bijdrage voor de kinderen zijn, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, de door de vrouw in hoger beroep in het geding gebrachte overzichten van stortingen op eigen rekening onvoldoende om uit te gaan van de juistheid van haar stelling dat de man met uitzondering van een bedrag van € 250,- met ingang van oktober 2008 is gestopt met betalen, zoals de vrouw in hoger beroep stelt.
Met betrekking tot de gevorderde zorgregeling is gebleken dat het in het verleden altijd zo is geweest dat de vrouw het merendeel van de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen omdat de man als bedrijfleider en kok werkzaam is in de horeca en alleen op maandagen en dinsdagen vrij heeft en voor het overige alle dagen en avonden werkt. De vrouw heeft verklaard dat dit feit reden is geweest voor de verbreking van de relatie tussen partijen. Wat daarvan zij, een en ander betekent niet dat de vrouw middels de onderhavige kort geding procedure verandering in deze situatie kan brengen. Weliswaar bepaalt artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek lid drie dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen recht heeft op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders, deze bepaling betekent echter niet dat de ene ouder de andere ouder zonder meer kan verplichten de verzorging en opvoeding van dat kind ter hand te nemen op tijdstippen dat dit voor de andere ouder onmogelijk is. Een regeling met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken dient met inachtneming van alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden te worden bepaald. In het onderhavige geval heeft de vrouw zonder overleg met de man besloten haar werkzaamheden in [...] op te geven en een baan in Zwolle te aanvaarden, hetgeen tot gevolg heeft dat zij veel tijd kwijt is met reizen en dat er veel geregeld moet worden voor de kinderen. Het hof is van oordeel dat dit, gelet op de omstandigheden van het geval, vooralsnog van de vrouw gevergd kan worden en dat de man, door de verzorging en opvoeding van de kinderen op de dagen dat hij vrij heeft ter hand te nemen, een voldoende substantiële bijdrage in de zorg levert. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat een spoedeisend belang voor het vastleggen van een weekend- en vakantieregeling ontbreekt.
4.4. De grief gericht tegen de overweging ten overvloede behoeft geen bespreking, omdat deze overweging niet redengevend is geweest voor de beslissing en de vrouw bij die bespreking geen belang heeft.
4.5. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen partijen gecompenseerd worden als na te melden.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, A.L. Diender en H.L.L. Neervoort-Briët en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 9 juni 2009.