Hof Amsterdam, 16-11-2006, nr. 05/1044
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ9776
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-11-2006
- Zaaknummer
05/1044
- LJN
AZ9776
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ9776, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑11‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JA 2007/78
Uitspraak 16‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Bewust roekeloos handelen werknemer. Wist dat hij niet betalingsbevoegd was maar gaf onder druk van crediteur opdracht tot betaling van ruim € 6000. Geen omstandigheden die de aansprakelijkheid verminderen. Derdenbeslag op bankrekening voor € 275 000 niet opgeheven.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van
[werknemer],
wonende te Amersfoort,
APPELLANT,
procureur: mr. A.M.F. Diederen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TEKSTUDIO NEDERLAND BV,
gevestigd te Barneveld,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [werknemer] en Tekstudio genoemd.
Bij dagvaarding van 2 juni 2005 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 3 maart 2004 en een tussenvonnis/eindvonnis van 20 april 2005 van de kantonrechter in de rechtbank Utrecht, lokatie Amersfoort, onder rolnummer 310952 CV 03-3002 gewezen tussen Tekstudio als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en [werknemer] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
Bij memorie van grieven heeft [werknemer] tegen de vonnissen waarvan beroep 14 grieven aangevoerd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Tekstudio zal afwijzen en de vorderingen van [werknemer] zal toewijzen, althans de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank (het hof leest: kantonrechter) ter verdere behandeling met inachtneming van het arrest, met veroordeling van Tekstudio in de proceskosten in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft Tekstudio de grieven bestreden en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het geding in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Ten slotte hebben partijen de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd, aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis van 3 maart 2004 onder 2 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over die door de kantonrechter vastgestelde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Wel betoogt [werknemer] in zijn toelichting op de grieven 1 en 2 dat de weergave van de feiten door de kantonrechter te beperkt is. Voorzover nodig komt dit bezwaar in het navolgende nader aan de orde.
3. Beoordeling
3.1.1. Het gaat in deze zaak - voor zover in hoger beroep van belang - om het volgende. [Werknemer] is op 15 september 2001 in dienst getreden van Tekstudio als adjunct-directeur. De aanstellingsbrief, gedateerd 10 september 2001, houdt onder meer in: " Voor wat betreft het financiële beheer: Het doen van betalingen in welke vorm dan ook is uitsluitend voorbehouden aan mevrouw [A] en/of mevrouw [B]. Het aangaan van andere financiële verplichtingen met de bank zijn niet toegestaan". Tekstudio stelt zich op het standpunt dat [werknemer] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door op 4 juli 2002 betalingsopdrachten te geven aan ABN AMRO Bank voor de betaling van twee facturen van Aparigrapha BV met nummers 2004003 en 2004008 ten belope van respectievelijk € 3.617,60 en € 2.870,90. Bij brief van 20 juli 2002 heeft Tekstudio, met een beroep op die betalingsopdrachten, [werknemer] met terugwerkende kracht per 4 juli 2002 op staande voet ontslagen. Uiteindelijk is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter bij beschikking van 9 oktober 2002 ontbonden met ingang van 10 oktober 2002. Op 29 november 2002 heeft Tekstudio € 9.275,57 aan [werknemer] betaald terzake van salarisafrekening en vakantieafrekening. Op dezelfde dag heeft Tekstudio voor haar tegenvordering op [werknemer], begroot op € 275.000,00, conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankrekening van [werknemer] bij SNS Bank.
3.1.2. Tekstudio vordert in deze procedure (in conventie), kort gezegd, (primair) te verklaren voor recht dat [werknemer] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, danwel (subsidiair) te verklaren voor recht dat [werknemer] onrechtmatig jegens Tekstudio heeft gehandeld, en [werknemer] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente.
3.1.3. In reconventie vordert [werknemer], na wijziging van eis, kort gezegd, veroordeling van Tekstudio om aan [werknemer] te betalen:
1. een bedrag van € 161,44 bruto wegens vakantiegeld en de wettelijke boete op grond van artikel 18c WMM ten belope van € 80,72 netto, met rente;
2. € 10.355,77 aan schadevergoeding wegens gemiste WW-uitkering met rente;
3. € 1.131,00 wegens kosten voor juridische bijstand in de WW-procedure;
4. schade wegens pensioenbreuk, nader op te maken bij staat;
5. een bedrag van € 7.500,00 wegens immateriële schade.
Daarnaast vordert [werknemer] opheffing van het door Tekstudio onder SNS Bank ten laste van hem gelegde conservatoire derdenbeslag en veroordeling van Tekstudio tot betaling van de rentevergoeding.
3.1.4. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 3 maart 2004 Tekstudio in conventie en in reconventie toegelaten om bewijs te leveren dat - kort gezegd - [werknemer] in 2002, zonder dat hij daartoe bevoegd was, aan ABN AMRO Bank opdracht heeft gegeven tot betaling van twee facturen ten laste van rekeningen van Tekstudio. In het bestreden vonnis van 20 april 2005 – dat een tussenvonnis is voorzover het in conventie is gewezen en een eindvonnis voorzover het in reconventie is gewezen - heeft de kantonrechter – voorzover in hoger beroep van belang - geoordeeld dat Tekstudio in het haar opgedragen bewijs is geslaagd, dat [werknemer], waar het de bedoelde boekingsopdrachten betreft, toerekenbaar tekort is geschoten en dat het handelen van [werknemer] als bewust roekeloos moet worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft voorts een comparitie van partijen bevolen, onder aanhouding van iedere verdere beslissing in conventie en bepaling dat tegen het vonnis hoger beroep kan worden ingesteld. De vordering in reconventie werd afgewezen.
3.1.5. Het hoger beroep is gericht tegen de beslissingen in conventie en de beslissingen in reconventie.
De beslissingen in conventie
3.2 Alvorens de grieven te behandelen merkt het hof het volgende op. In deze procedure vordert Tekstudio dat voor recht wordt verklaard dat [werknemer] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, subsidiair dat hij jegens Tekstudio onrechtmatig heeft gehandeld. Tekstudio koppelt daaraan de vordering dat [werknemer] wordt veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Strikt genomen heeft Tekstudio bij de door haar gevorderde verklaring voor recht geen belang omdat, gezien het bepaalde in artikel 7:661, eerste lid, BW, toerekenbaar tekortschieten niet volstaat, maar voor schadevergoeding slechts plaats is indien de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dit in aanmerking genomen en gelet op de stellingen van Tekstudio (het hof verwijst onder meer naar conclusie van repliek, nrs. 18 en 19), begrijpt het hof dat de vordering van Tekstudio zo verstaan moet worden dat voor recht wordt verklaard dat [werknemer] in de uitoefening van zijn verplichtingen als werknemer zodanig toerekenbaar tekort geschoten is - c.q. zodanig onrechtmatig heeft gehandeld - dat ten gevolge van opzet of bewuste roekeloosheid schade is toegebracht en dat zich geen omstandigheden, als bedoeld in de laatste volzin van lid 1 van genoemde bepaling, voordoen waaruit voortvloeit dat [werknemer] niet aansprakelijk is.
3.3 De grieven 1 tot en met 7 richten zich, in de kern, tegen twee door de kantonrechter in deze zaak genomen beslissingen. De eerste is dat de kantonrechter bewezen heeft geacht dat [werknemer] de betalingsopdrachten heeft gegeven. De tweede is dat het geven van die betalingsopdrachten in de gegeven omstandigheden aangemerkt moet worden als bewust roekeloos handelen.
3.4 Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat bewezen is dat [werknemer] opdracht heeft gegeven aan ABN AMRO Bank tot het uitvoeren van betaling van de facturen van 8 februari 2002 en 5 april 2002 van Aparigraha BV. In zoverre falen de grieven.
3.5 Voor de redengeving van dit oordeel verwijst het hof naar – en neemt over – hetgeen de kantonrechter in het vonnis van 20 april 2005 onder 2 en 3 heeft overwogen. Doorslaggevend voor het hof is het volgende:
a. Een notitie gericht aan mevrouw [A], waarvan de inhoud door [werknemer] niet wordt betwist, luidt: "Vrijdag 5 juli jl. stond namens de heer [X] een advocaat hier (Tekstudio) binnen voor de betaling van een aantal facturen. Ik heb toen in overleg met de bank een telefonische overboeking laten maken naar rekeningnummer 31 18 31 524 van Aparigrapha BV te [...] (…) [werknemer]";
b. Uit een rekeningafschrift betreffende de door Tekstudio bij ABN AMRO Bank aangehouden rekening, gedateerd 5 juli 2002, volgt dat een bedrag van € 6.487,50 is afgeboekt ten gunste van een rekening van Aparigraha BV, ter zake van de onderhavige facturen;
c. [Bankmedewerkster], medewerkster van ABN AMRO Bank, heeft als getuige in eerste aanleg onder meer verklaard: "Ik weet dat deze procedure ondermeer gaat over betaling van een tweetal facturen ten bedrage van ongeveer € 6.400,- ten laste van Tekstudio Nederland B.V. of Tekstudio International B.V. en ten gunste van Apahigraha B.V. Ik weet nog dat ik in verband met die betalingen ben opgebeld door de heer [werknemer]. (...) Ik herinner me nog dat de heer [werknemer] vroeg dat bedrag telefonisch over te boeken. Ik kon toen in ons systeem zien dat [werknemer] niet bevoegd was opdracht te geven tot betalingen ten laste van Tekstudio. Ik heb toen aan de heer [werknemer] voorgesteld even te wachten met het doen van die betalingen totdat er een wel bevoegd persoon aanwezig was. Hij zei mij echter dat er grote haast was met die betalingen";
d. De verklaring die [werknemer] als partijgetuige in eerste aanleg heeft afgelegd houdt in: "Ongeveer 4 dagen voordat de daadwerkelijke betaling is uitgevoerd ben ik met de 2 facturen van Aparigraha B.V. naar de bank gegaan. (...) Ik heb aan de balie verzocht of zij de twee betreffende bedragen telefonisch konden overmaken (…) Vervolgens heeft zij mijn naam ingevuld in de computer en toen bleek dat ik niet gemachtigd was om namens de vennootschap opdracht tot overboeking te geven” en "Ik ben met die facturen naar de bank gestapt omdat Aparigraha druk op mij uitoefende ze te betalen";
e. Het hof gaat voorbij aan de stelling van [werknemer] dat de bank tot betaling is overgegaan niet op grond van de door hem gegeven opdracht maar omdat de bank kennelijk een beslissingsbevoegde persoon heeft weten te bereiken. Voor deze stelling bestaat geen concrete aanwijzing, terwijl voorts de getuige [bankmedewerkster] heeft verklaard dat mevrouw [...], accountmanager van ABN AMRO Bank, op grond van haar ontmoetingen met [werknemer], in goed vertrouwen heeft besloten de betalingen te laten doorgaan.
3.6 De vraag, of het geven van de beide betalingsopdrachten in de gegeven omstandigheden moet worden aangemerkt als bewust roekeloos handelen in de zin van artikel 7:661, eerste lid, BW, dient naar het oordeel van het hof bevestigend te worden beantwoord.
3.7 Beslissend is dat is komen vast te staan dat [werknemer] de betalingen heeft verricht terwijl hij op dat moment wist dat hij daartoe niet de bevoegdheid had en dat de betalingen ook niet de instemming hadden van diegenen die wel de bevoegdheid tot die betalingen hadden. Tot deze conclusie komt het hof op grond van de in de arbeidsovereenkomst tussen Tekstudio en [werknemer] uitdrukkelijk opgenomen bepaling dat het doen van betalingen, in welke vorm dan ook, uitsluitend is voorbehouden aan [A] en [B], in samenhang met de hierboven onder 3.5 onder d geciteerde eigen verklaring van [werknemer], waaruit blijkt dat hij bij het verrichten van de betalingen geconfronteerd werd met zijn onbevoegdheid dat te doen. Een aanwijzing voor de juistheid van de conclusie is voorts gelegen in de omstandigheid dat de redenen die [werknemer] voor het verrichten van de betalingen heeft aangevoerd allerminst overtuigen: [werknemer] heeft niet betwist dat, toen [X], de directeur van Aparigraha, hem een bezoek bracht en op hem druk tot betaling uitoefende, [A] telefonisch bereikbaar was en dat haar afwezigheid slechts een week duurde. In dat licht bezien is de stelling van [werknemer] dat de onmiddellijke betaling van de nota’s geschiedde in het belang van Tekstudio niet geloofwaardig. Tenslotte springt in het oog dat [werknemer] omtrent de gebeurtenissen in begin juli 2002 – naar aangenomen moet worden: bewust – onjuiste mededelingen heeft gedaan. [Werknemer] heeft, ook nog in deze procedure, betwist dat de betalingen in zijn opdracht zijn uitgevoerd. Deze betwisting geschiedde tegen beter weten in - het hof verwijst naar het onder 3.4 en 3.5 overwogene. Voorts heeft [werknemer] in zijn aan [A] achtergelaten memo geschreven dat “namens de heer [X] een advocaat hier (Tekstudio) binnen (stond) voor de betaling van een aantal facturen”. Achteraf is komen vast te staan (zo volgt onder meer uit de verklaring van de getuige [X]) dat die mededeling op onwaarheid berust. Tenslotte heeft [werknemer] in zijn memo aan [A] vermeld dat de facturen moesten worden ingeboekt onder “cursus computer maatwerk”, een vermelding die niet overeenstemt met het daadwerkelijke onderwerp van de desbetreffende facturen, voor welk verschil [werknemer] geen bevredigende verklaring heeft gegeven.
3.8 Het hof is derhalve van oordeel dat [werknemer], ten tijde van het geven van de betalingsopdrachten, zich bewust is geweest van het roekeloze van zijn handelen.
3.9 Uit hetgeen onder 3.2 is overwogen volgt dat moet worden bezien of zich omstandigheden voordoen als bedoeld in de laatste volzin van lid 1 van artikel 7:661 BW.
Hetgeen [werknemer] naar voren heeft gebracht omtrent de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, zijn onervarenheid en de positie waarin hij de onderneming van Tekstudio heeft aangetroffen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de bedoelde omstandigheden uit af te leiden. Ten tijde van de onderhavige betalingen was [werknemer] immers al weer geruime tijd (vanaf 1 september 2001) werkzaam bij Tekstudio. Voorts was hij in de brief van [B] aan hem, van januari 2002, nog gewezen op de grote hoeveelheid geld die in de afgelopen periode was uitgegeven, op de noodzaak uitgaven van de vennootschap zoveel mogelijk te beperken en op de verplichting van [werknemer] om voor het doen van investeringen een aanvraag te doen waarop instemmend door [B] en [A] moet worden beslist.
3.10 De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 7 geen doel treffen.
De beslissingen in reconventie
3.11 De kantonrechter wees [werknemer]'s vordering wegens vakantiegeld af, overwegend (vonnis van 20 april 2005, rechtsoverweging 11) - kort gezegd - dat na betaling door Tekstudio van € 9.275,57 door [werknemer] finale kwijting is verleend. Tegen dit oordeel is grief 8 gericht.
3.12 Grief 8 slaagt. Partijen zijn overeengekomen, zo staat tussen hen vast, dat Tekstudio het loon en het vakantiegeld tot 10 oktober 2002, alsmede drie vakantiedagen aan [werknemer] zal betalen. Uit faxverkeer tussen de raadslieden van partijen gedateerd 8 oktober 2002 volgt dat partijen hebben afgesproken dat [werknemer] finale kwijting zal geven nadat Tekstudio het verschuldigde loon, vakantiegeld en vakantiedagen aan hem heeft betaald. In bedoeld faxverkeer noch in andere correspondentie tussen partijen is vermeld welk bedrag Tekstudio terzake van loon, vakantiegeld en vakantiedagen aan [werknemer] precies verschuldigd was. Het staat [werknemer] dan ook nog vrij om zich op het standpunt te stellen dat Tekstudio minder heeft betaald dan het bedrag waartoe zij op grond van de gemaakte afspraak gehouden was.
3.13 Tekstudio heeft [werknemer]’s stelling dat zij niet conform de afspraak het loon en het vakantiegeld tot 10 oktober 2002 alsmede drie vakantiedagen heeft betaald onvoldoende betwist. Tekstudio heeft evenmin de omvang van het door [werknemer] gevorderde bedrag van € 161,44 bruto betwist en ook tegen de vordering tot betaling van de wettelijke boete en de wettelijke rente heeft zij geen verweer gevoerd. Het onderdeel van de vordering, zoals weergegeven onder 3.1.3. sub 1, is derhalve toewijsbaar.
3.14 Met grief 9 betoogt [werknemer] dat Tekstudio heeft gehandeld in strijd met haar verplichtingen van goed werkgeefster, door - kort gezegd - het UWV te informeren over het ontslag op staande voet.
3.15 Voor de beoordeling zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- het ontslag op staande voet vond plaats op 20 juli 2002;
- op 24 juli 2002 heeft [werknemer] de nietigheid van het ontslag ingeroepen;
- op 8/9 oktober 2002 is tussen partijen een schikking getroffen, waarbij het ontslag op staande voet is ingetrokken en aan de kantonrechter is verzocht de arbeidsovereenkomst met ingang van 10 oktober 2002 (onvoorwaardelijk) te ontbinden ‘op neutrale gronden’, zonder vergoeding voor [werknemer];
- op 13 november 2002 heeft Tekstudio het formulier Aanvraag WW werkgever ingevuld. Zij schrijft daarin dat het ontslag op 20 juli 2002 is aangezegd en verwijst voor de ontslagreden (slechts) naar de ontslagbrief van 20 juli 2002. Zij vermeldt echter ook dat de arbeidsovereenkomst door middel van een beschikking van de kantonrechter is geëindigd en voorts dat in ieder geval tot en met september 2002 loonbetaling heeft plaatsgevonden;
- bij beslissing van 7 april 2003, gegeven op het door [werknemer] gemaakte bezwaar, oordeelt UWV GAK dat [werknemer] verwijtbaar werkloos is.
3.16 Het hof constateert dat de mededelingen van Tekstudio duidelijker en vollediger hadden kunnen (en moeten) zijn. Terwijl het door haar gegeven ontslag op staande voet was ingetrokken, heeft zij daarvan in het formulier van 13 november 2002 geen uitdrukkelijke mededeling gedaan doch eerder een onjuiste indruk gewekt door de ontslagbrief van 20 juli 2002 mee te zenden. Het hof stelt evenwel vast dat Tekstudio wel melding maakt van het feit dat de arbeidsovereenkomst door een beschikking van de kantonrechter is geëindigd en dat (ook na de brief van 20 juli 2002) nog loon is betaald.
3.17 Of Tekstudio heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk werkgever betaamt – en te dien aanzien schadeplichtig zou zijn geworden - kan in het midden blijven. In het licht van het vaststaande feit dat UWV GAK, bekend met alle in de zaak van belang zijnde gegevens (waaronder begrepen de intrekking van het ontslag op staande voet en de bereikte overeenstemming), bij beslissing van 7 april 2003 op het door [werknemer] gemaakte bezwaar heeft beslist dat [werknemer] verwijtbaar werkloos is, is onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat [werknemer] ten gevolge van het handelen van Tekstudio schade heeft ondervonden. De grief treft daarom geen doel.
3.18 De kantonrechter heeft de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade wegens handelen in strijd met goed werkgeverschap en tot vergoeding van schade wegens pensioenbreuk afgewezen. Tegen die beslissingen maakt [werknemer] bezwaar met de grieven 10 en 11.
3.19 Deze grieven hebben evenmin succes. Het is aan de kantonrechter die oordeelt over een ontbindingsverzoek om, zo hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt, aan een van de partijen ten laste van de wederpartij een vergoeding toe te kennen. Onder de in de vorige zin bedoelde omstandigheden kan mede worden begrepen het lijden van schade die voortvloeit uit beëindiging van het dienstverband. In het onderhavige geval heeft [werknemer] de ontbinding van het dienstverband aan zichzelf te wijten, aangezien hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. In het licht daarvan en gelet op de ontbindingsbeschikking van 9 oktober 2002 waar uit volgt dat bij het einde van het dienstverband geen omstandigheden naar voren zijn gebracht of zijn gebleken die tot toekenning van een vergoeding noopten, stelt [werknemer] zijn vorderingen tot schadevergoeding tevergeefs in.
3.20 Grief 12 strekt tot opheffing van het gelegde derdenbeslag.
3.21 Noch het betoog van [werknemer], dat de vordering tot opheffing van het beslag voor toewijzing gereed ligt op het moment dat de vorderingen in conventie worden afgewezen, noch het betoog dat een rentevergoeding op zijn plaats is, treft doel. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat [werknemer] toerekenbaar tekort is geschoten, zodat de vorderingen in conventie niet in hun geheel zullen worden afgewezen. De grief faalt derhalve.
3.22 De grieven 13 en 14 strekken ten betoge dat niet [werknemer], maar Tekstudio moet opkomen voor de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie. Nu een deel van de vordering van [werknemer] in reconventie wordt toegewezen, ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie te compenseren. Deze grieven slagen in zoverre.
Slotsom
3.2 De grieven 1 tot en met 7 falen. Het tussenvonnis van 3 maart 2004 zal worden bekrachtigd. Het vonnis van 20 april 2005, voorzover in conventie gewezen, zal eveneens worden bekrachtigd en de zaak zal in zoverre worden teruggewezen naar de kantonrechter ter verdere behandeling en beslissing. Grief 8 slaagt. In zoverre kan het vonnis van 20 april 2005 voorzover gewezen in reconventie niet in stand blijven en zal het worden vernietigd. Tekstudio zal worden veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van het bedrag van € 161,44 bruto wegens vakantiegeld en tot betaling de wettelijke boete groot € 80,72 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2002. De grieven 9 tot met 12 hebben geen succes. De grieven 13 en 14 wel. Ook in zoverre kan het vonnis van 20 april 2005 voorzover gewezen in reconventie niet in stand blijven en zal het worden vernietigd.
De kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie zullen worden gecompenseerd.
3.24 [Werknemer] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij op hierna te vermelden wijze worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 3 maart 2004 waarvan beroep;
- vernietigt het bestreden vonnis van 20 april 2005 voorzover gewezen in reconventie,
en, opnieuw rechtdoende,
- veroordeelt Tekstudio om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 161,44 bruto en een bedrag van € 80,72 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2002 tot de dag der voldoening;
- compenseert de proceskosten in reconventie, des dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 20 april 2005 voor het overige;
- wijst de zaak terug naar de kantonrechter ter verdere behandeling en beoordeling;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Tekstudio begroot op € 876,00;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, A.C. Faber en J.M. Boll en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 november 2006.