Hof Amsterdam, 10-11-2005, nr. 641/05
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU8223
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-11-2005
- Zaaknummer
641/05
- LJN
AU8223
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU8223, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑11‑2005; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2005:AS2127
- Wetingang
- Vindplaatsen
JE 2006, 67
JOR 2006/14
Uitspraak 10‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Effectenlease-overeenkomst. Verzoek om overzicht van geregistreerde gegevens. Kan zonder opgaaf van redenen, maar inzagebevoegdheid kan worden misbruikt. Gebruik van voorbeeldbrief en website-forum van televisieprogramma. Bevoegdheid uitgeoefend met geen ander doel dan de bank (in haar bedrijfsuitoefening) te schaden.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
appellant,
wonende te A.,
APPELLANT in principaal appèl, geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appèl,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE in principaal appèl, appellante in voorwaardelijk incidenteel appèl,
procureur: mr. W.A.K. Rank.
Partijen worden hierna appellant en Dexia genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Appellant is bij beroepschrift met bijlagen, dat op 11 april 2005 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de rechtbank te Utrecht onder rekestnummer 186224 HA RK 04-363 op 12 januari 2005 heeft gegeven. Het beroepschrift, waarin zes grieven worden geformuleerd en een bewijsaanbod wordt gedaan, strekt ertoe dat het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en het in eerste aanleg gedane verzoek alsnog zal toewijzen.
Bij op 22 augustus 2005 ter griffie ingekomen verweerschrift, met bijlagen, heeft Dexia de grieven bestreden, harerzijds tegen de beschikking waarvan beroep bij wege van voorwaardelijk incidenteel appèl drie grieven aangevoerd, met verzoek dat het hof, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het principaal appèl zal verwerpen en, in het voorwaardelijk incidenteel appèl, de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen, al dan niet onder verbetering/aanvulling van de rechtsgronden, met veroordeling van appellant in de kosten van de procedure.
Bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel appèl, ter griffie van het hof ingekomen op 2 september 2005, heeft appellant de grieven in het incidenteel appèl bestreden, producties in het geding gebracht en het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel appèl af te wijzen.
Op 6 september 2005 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft mr. G.J. Brugman, advocaat te Den Haag, namens appellant het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Voor Dexia hebben gepleit mr. A.J. Haasjes en mr. C.T. Wiersma, beiden advocaat te Amsterdam. Ook zij hebben zich bediend van aan het hof overgelegde pleitnotities. Partijen en hun raadslieden hebben door het hof gestelde vragen beantwoord. Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en een datum voor de uitspraak bepaald.
Overeenkomstig het ter zitting besprokene heeft Dexia daarna nog een reeds door haar overgelegde productie nagezonden, die zich ten tijde van de mondelinge behandeling niet compleet onder de stukken bevond. Dit stuk is op 7 september 2005 ter griffie ingekomen.
2. De feiten
Geen geschil bestaat over de door de rechtbank in de beschikking waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.6 opgesomde vaststaande feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling
3.1.
Appellant heeft zowel in 1999 als in 2000 een effectenlease-overeenkomst gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Bij brief van 14 september 2004, herhaald bij schrijven van 12 oktober 2004, heeft appellant Dexia - onder verwijzing naar artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)- verzocht hem binnen vier weken te laten weten of zij zijn persoonsgegevens verwerkt en, zo ja, hem binnen die termijn een volledig overzicht daarvan te geven. Daarbij verzocht hij Dexia hem inlichtingen te verstrekken over het doel van de verwerking(en), de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens. Bij brief van 15 oktober 2004 heeft Dexia appellant (gemotiveerd) laten weten van mening te zijn dat zij zich kan beroepen op art. 43 aanhef en sub e Wbp en dat zij derhalve niet gehouden is aan zijn verzoek te voldoen.
3.2.
In dit geding verzoekt appellant - op de voet van art. 46 Wbp - de veroordeling van Dexia hem de gevraagde gegevens alsnog op straffe van een dwangsom te verstrekken. Na verweer van Dexia heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking het verzoek afgewezen.
3.3.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft Dexia onder meer aangevoerd dat appellant de onderhavige hem - bij art. 35 Wbp toegekende - bevoegdheid misbruikt, omdat hij haar uitoefent met geen ander doel dan een ander, Dexia, te schaden en/of deze bevoegdheid uitoefent met een ander doel dan waarvoor zij is verleend (art. 3:13 jo. art. 3:15 BW).
3.4.
Het hof zal (eerst) op dit - door de rechtbank niet besproken - verweer van Dexia ingaan.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen, terecht, niet ter discussie staat dat het doel van de onderhavige bevoegd-heid is de betrokkene (degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft; art. 1 aanhef en sub f Wbp) in de gelegenheid te stellen na te gaan of zijn gegevens (rechtmatig) worden verwerkt. Het hof citeert hier instemmend uit de brief van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) aan Dexia van 3 september 2004 (bijlage 4 bij het verweerschrift in eerste aanleg):
(...)
De WBP bevat ten opzichte van de Wet persoonsregistraties (WPR) een aangescherpt regime gericht op de transparantie van de gegevensverwerking. Een belangrijk onderdeel van dit transparantiebeginsel is dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt. De betrokkene die de wijze waarop zijn gegevens worden verwerkt onrechtmatig vindt, moet in staat zijn dit zelf in rechte aan te vechten. Het gaat om het grondrecht om vermeend onrecht ter toetsing aan de rechter voor te kunnen leggen (artikel 13 EVRM). Hij moet zich daartoe, zonder geconfronteerd te worden met bovenmatige kosten, tot de verantwoordelijke (vgl. art. 1 aanhef en sub d Wbp; hof) kunnen wenden (MvT, 1997-1998, 25892, nr. 3, pagina 157). Dit is een algemeen uitgangspunt van het recht op bescherming van persoonsgegevens. Om de betrokkene in staat te stellen zijn rechten te verwerkelijken, moet hij immers van de verwerking van de hem betreffende gegevens op de hoogte zijn.
(...)".
3.6.
Ter adstructie van haar stelling dat appellant misbruik van zijn onderhavige bevoegdheid maakt heeft Dexia in eerste aanleg - samengevat - het volgende aangevoerd. Appellant heeft zijn verzoek van 14 september 2004 opgesteld naar aanleiding van een (kennelijk op 13 september 2004) door het televisie-programma TROS Radar gedane oproep daartoe en aan de hand van een door dat programma opgestelde voorbeeldbrief. Als gevolg van die oproep heeft Dexia sinds 13 september 2004 al meer dan 3.000 (ten tijde van het verweerschrift in hoger beroep: meer dan 3.900) van dergelijke inzageverzoeken ontvangen. Ieder inzageverzoek vergt een reactie en brengt administratieve lasten met zich. De kosten van de beantwoording van al deze verzoeken bedragen enkele honderdduizenden euro's en belemmeren Dexia ernstig in haar bedrijfsvoering. Bovendien heeft appellant op het forum van TROS Radar berichten geplaatst waarin hij anderen aanmoedigt eveneens verzoeken tot inzage te doen en haatgevoelens jegens Dexia aanwakkert en waarbij hij zich er van bewust is dat hij Dexia schade toebrengt. Tegen deze achtergrond stelt Dexia:
"dat appellant het inzageverzoek heeft gedaan met geen ander doel dan om Dexia tot last te zijn en op kosten te jagen" (verweerschrift in eerste aanleg, sub 39),
alsmede:
"Appellant heeft een ander doel voor ogen met het recht op inzage dan waarvoor dit recht is verleend. (...) (H)et enige doel dat appellant voor ogen lijkt te hebben gestaan met zijn inzageverzoek, is het frustreren van Dexia's bedrijfsvoering door bewust bij te dragen aan administratieve overbelasting" (t.a.p., sub 41).
3.7.
In hoger beroep (pleitaantekeningen, sub 2) heeft Dexia – naar aanleiding van enkele stellingen van appellant met betrekking tot art. 21 Rv - tevens aangevoerd dat appellant met zijn verzoek ook de kennelijke bedoeling heeft zijn procespositie jegens haar te verbeteren en ook aldus van zijn inzagebevoegdheid gebruik maakt met een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
3.8.
Appellant betwist niet dat het op zichzelf mogelijk is van de onderhavige bevoegdheid misbruik te maken, maar ontkent (slechts) dat híj misbruik van die bevoegdheid maakt (vgl. beroepschrift, sub 84). In zijn brief aan Dexia van 13 oktober 2004 (bijlage 6 bij het verweerschrift in eerste aanleg) schrijft het CBP echter:
"Inzageverzoeken mogen niet geweigerd worden met als argument dat ze gedaan worden met een ander doel dan waarvoor het inzagerecht bedoeld is. Ieder heeft het recht kennis te nemen van de verwerkingen van zijn persoonsgegevens. De wetgever heeft geen motiveringsplicht voor een verzoek om kennisneming bij de betrokkene gelegd. Het belang van kennisneming is voorondersteld. Het doel waarmee inzage gevraagd wordt is daarmee niet relevant en mag geen rol spelen bij het besluit om een verzoek al dan niet te honoreren".
Dit standpunt van het CBP acht het hof onjuist. Het enkele feit dat het belang van de betrokkene op kennisneming van zijn gegevens wordt verondersteld en, bijgevolg, dat de betrokkene bij zijn verzoek geen opgaaf hoeft te doen van de reden daarvoor impliceert - anders dan het CBP kennelijk meent - niet dat het doel waarmee inzage wordt gevraagd (in het geheel) niet relevant is. In de wetsgeschiedenis van de Wbp zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de gedachte dat de onderhavige bevoegdheid niet zou kunnen worden misbruikt. Het recht van de betrokkene op inzage wordt weliswaar verondersteld (daarom behoeft ook geen reden voor het verzoek te worden opgegeven), maar deze veronderstelling zal hebben te wijken voor (door de verantwoordelijke te stellen en zo nodig te bewijzen) feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de onderhavige bevoegdheid wordt misbruikt in de zin van art. 3:13 BW. De onderhavige bevoegdheid kan dus worden misbruikt.
3.9.
Voorzover Dexia haar beroep op misbruik van recht stoelt op de stelling dat appellant de door hem gevraagde gegevens wil gebruiken met het oog op een door hem tegen haar in te stellen procedure, wordt het verworpen. Dexia heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niets ingebracht tegen hetgeen appellant bij verweerschrift in incidenteel appèl, sub 19, dienaangaande heeft gesteld, te weten dat hij niet in een andere procedure met Dexia is verwikkeld (dit is ter zitting desgevraagd door Dexia bevestigd), dat hij geen dagvaarding gereed heeft liggen om aan Dexia te worden betekend en dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat hij voornemens is een gerechtelijke procedure tegen Dexia te entameren. Tegen die achtergrond is de desbetreffende stelling van Dexia niet voldoende toegelicht, ook niet met het in haar pleitnota sub 2 gestelde. De enkele mogelijkheid dat appellant in de toekomst (alsnog) zal besluiten een procedure tegen Dexia te beginnen is onvoldoende om reeds nu te concluderen dat hij zijn inzagebevoegdheid - in verband daarmee - uitoefent met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. De beschouwingen van partijen over de artikelen 21 en 843a Rv kunnen dan ook onbesproken blijven.
3.10.
Met betrekking tot de stelling van Dexia dat appellant zijn onderhavige bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan haar (in haar bedrijfsvoering) te schaden - en aldus die bevoegdheid misbruikt - oordeelt het hof als volgt.
3.11.
Appellant heeft ter weerlegging van het door Dexia gestelde misbruik van recht meer concreet het volgende aangevoerd:
(beroepschrift, sub 83)
"Appellant wenst door middel van inzage in zijn persoonsgegevens na te gaan of deze juist zijn met (lees: betrekking tot) de gegevens die hij met betrekking tot zijn effectenlease overeenkomsten heeft opgegeven aan de fiscus. Appellant vreest dat bij de contractovername door Dexia een en ander is misgegaan: de bedragen die sindsdien aan hem zijn voorgehouden, komen hem niet bekend voor. Ook wenst appellant zijn financiële zaken te (re-)organiseren. De effectenlease overeenkomsten maken daar uiteraard deel van uit.",
alsmede:
(verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel appèl, sub 13)
"(...) Appellant (raakte) vorig jaar gealarmeerd door berichten in de media dat in diverse gevallen Dexia wegens een ongeordende administratie contractgegevens zou hebben verwisseld, waaronder het verwarren van de met de effectenlease contracten gepaarde bedragen. Dexia zou ook, al dan niet abusievelijk, verschillende contracten met verschillende contractspartijen onderling verrekenen. Appellant is toen zijn financiële administratie gaan napluizen, waaronder zijn belastingaangiften. Met betrekking tot zijn effectenlease contracten vulde appellant zijn belastingaangiften steeds in aan de hand van de door Dexia aan haar effectenlease contractanten verstrekte jaarlijkse instructie. Als Produktie 17 legt appellant over de door Dexia aan hem verstrekte jaaropgave 2004. Bij het bestuderen van onder meer deze jaaropgave kwamen de daarop vermelde bedragen aan appellant, timmerman van beroep, niet bekend voor. Indachtig de media berichten vreesde appellant dat ook in zijn geval Dexia zijn (persoons-)gegevens zou hebben verwisseld, c.q. niet goed zou hebben verwerkt. Het is tevens om die reden dat appellant kennis wil nemen van zijn door Dexia verwerkte persoonsgegevens."
3.12.
Het hof acht deze door appellant geponeerde stellingen ongeloofwaardig om de volgende redenen.
3.13.
Appellant heeft erkend (beroepschrift, sub 67) dat hij zijn verzoek heeft opgesteld aan de hand van de voorbeeldbrief van TROS Radar. Gelet op de datum van dat verzoek, 14 september 2004, en de datum van uitzending van het desbetreffende televisieprogramma, 13 september 2004 (vgl. de bijdrage van “appellant” van 22 september 2004 op het forum van de website van TROS-Radar: "Hebben de mensen die de voorbeeld brief welke op 13 september in de uitzending is besproken gebruikt"; onderdeel van productie 12 bij verweerschrift in eerste aanleg), is aannemelijk dat appellant naar aanleiding van die uitzending tot het doen van dat verzoek heeft besloten. Uit niets blijkt dat het in die uitzending ging om het belang van het controleren van (de juistheid van) door Dexia geregistreerde gegevens, met name de door appellant genoemde als onder 3.11 weergegeven. Integendeel, Dexia heeft onweersproken gesteld (verweerschrift in eerste aanleg, sub 19) dat de oproep van TROS Radar de strekking had de processuele positie van betrokkenen te verbeteren. Appellant heeft niet betwist dat na 13 september 2004 3.900 verzoeken als de onderhavige Dexia hebben bereikt en evenmin dat Dexia in verband met de behandeling daarvan zeer hoge kosten moet maken.
3.14.
De op het website forum van TROS Radar onder de naam "appellant" in de periode van 21 september 2004 tot 29 november 2004 geplaatste bijdragen (productie 12 bij het verweerschrift in eerste aanleg) ademen - onder meer door het herhaaldelijk gewag maken van het inschakelen van TROS Radar - een geest uit van rancune en strijdlustigheid ten opzichte van Dexia, niet een van bezorgdheid om (de juistheid van) de omtrent appellant en/of anderen door Dexia geregistreerde gegevens. Appellant betoogt weliswaar (overigens voor het eerst bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel appèl, sub 17) dat zijn (volwassen) zoon, die op hetzelfde adres woont, deze bijdragen heeft geplaatst zonder dat hij, appellant, daarvan op de hoogte was, maar dat acht het hof om de volgende redenen niet geloofwaardig.
3.15.
Ten eerste hebben de bijdragen van “appellant” aan het website forum van TROS-Radar onmiskenbaar betrekking op het onderhavige verzoek van appellant aan Dexia en de daarop gevolgde procedure. Het wijst hiertoe op de volgende bijdragen van "appellant":
- *
9 oktober 2004: "brief al klaarliggen tot op heden geen reactie gehad van onze dexia wolfen (...)",
- *
12 oktober 2004: "ik (lees:) heb een herinnering gestuurd naar dexia (...)",
- *
16 oktober 2004: "Dexia (lees:) beschouwt voorbeeld brief van Tros Radar als misbruik van het inzage recht. Deze brief kreeg ik vandaag door de brievenbus (...)",
- *
8 november 2004: "De stukken heb ik inmiddels naar de rechtbank gestuurd (...)",
- *
11 november 2004: "inzake hiervan heb ik een verzoekschrift aan de rechtbank gestuurd. De zaak staat nu op 8 december 2004 voor de kantonrechter".
Het feit dat appellant zijn verzoek van 14 september 2004 op 12 oktober 2004 heeft herhaald omdat hij van Dexia nog niets had gehoord, Dexia bij brief van 15 oktober 2004 op het verzoek heeft gereageerd, appellant zijn inleidend rekest heeft gedateerd op 8 november 2004 en de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 8 december 2004, rechtvaardigt de conclusie dat de bijdragen op het forum betrekking hebben op het verzoek van appellant en, zo de berichten door de zoon van appellant zijn geplaatst, daarover contact heeft plaatsgevonden tussen appellant en zijn zoon. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de zoon van appellant eenzelfde verzoek als appellant heeft gedaan en dat de behandeling daarvan op exact dezelfde wijze is verlopen als die van het verzoek van appellant.
3.16.
Ten tweede beschouwt appellant, zoals blijkt uit het beroepschrift, sub 16 en 17, de door zijn zoon op 22 oktober 2004 aan het CBP verzonden e-mail (productie 6 bij het beroepschrift) als door hemzelf verzonden en de reactie daarop van het CBP van 3 november 2004, kennelijk gericht aan zijn zoon (productie 7 bij het beroepschrift), als aan hemzelf gericht.
3.17.
Gelet op een en ander acht het hof aannemelijk dat, indien de berichten op het forum door de zoon van appellant zijn geplaatst, deze zoon daarbij met toestemming en medeweten van appellant als diens penvoerder is opgetreden, zodat de inhoud van de bedoelde berichten aan appellant kan worden toegerekend.
3.18.
Dexia heeft - zoals zij ter zitting in hoger beroep ook heeft opgemerkt (pleitaantekeningen, sub 5) - de door appellant als productie 17 bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel appèl overgelegde jaaropgaaf over 2004, eerst op 24 januari 2005 naar appellant gestuurd; dit blijkt immers uit het desbetreffende begeleidend schrijven van die datum. Anders dan appellant betoogt, kan zijn beslissing om op 14 september 2004 het onderhavige verzoek in te dienen dan ook niet (mede) zijn ingegeven door die jaaropgaaf.
3.19.
Appellant heeft in zijn verzoek van 14 september 2004 geen gewag gemaakt van de thans door hem aangevoerde redenen daarvoor. Weliswaar was appellant daartoe rechtens allerminst gehouden - het hof wil daarover geen misverstand laten bestaan -, maar als het hem werkelijk ging om de kwesties die hij thans noemt, lag het (wèl) vermelden daarvan zeer in de rede. Daardoor zou immers de kans op het verkrijgen van concrete gegevens waarmee zijn vragen konden worden beantwoord (aanmerkelijk) zijn vergroot. Nu heeft appellant (slechts) algemene gegevens gevraagd, aan de hand waarvan hij de door hem gestelde vragen zelf nog zou hebben te beantwoorden.
3.20.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft appellant, hoewel daartoe uitgenodigd, de mediaberichten op grond waarvan hij destijds gealarmeerd zou zijn niet (naar behoren) kunnen concretiseren.
3.21.
Op grond van dit een en ander oordeelt het hof dat appellant de stelling van Dexia dat hij zijn onderhavige bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan haar (in haar bedrijfsuitoefening) te schaden onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken en concludeert het hof dat appellant misbruik maakt van zijn desbetreffende bevoegdheid. Het verzoek van appellant is dus terecht afgewezen. In het midden kan blijven of Dexia zich in dezen (ook) op art. 43 aanhef en sub e Wbp kon beroepen. Dat, zoals appellant nog stelt (pleitnota in hoger beroep, sub 11), de effectenlease-overeenkomsten onlangs tussentijds zijn beëindigd en dat de gegevens in de eindafrekening niet stroken met de gegevens die hij zelf kan nagaan, doet aan dit alles niet af.
3.22.
Bij deze stand van zaken kunnen de grieven van appellant onbesproken blijven, omdat de eventuele gegrondheid ervan niet tot een andere beslissing kan leiden. Verder is de voorwaarde waaronder het incidenteel appèl is ingesteld daardoor niet vervuld, zodat ook de desbetreffende grieven geen behandeling behoeven. Het bewijsaanbod van appellant wordt als te algemeen en te vaag van de hand gewezen.
4. Slotsom
4.1.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en appellant zal, als in het ongelijk gesteld, in de kosten van het principaal appèl worden verwezen.
4.2.
De voorwaarde waaronder het incidenteel appèl is ingesteld is niet vervuld, zodat de desbetreffende grieven geen bespreking behoeven en geen plaats is voor een kostenveroordeling in het voorwaardelijk incidenteel appèl.
5. De beslissing
Het hof:
in het principaal appèl:
- -
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
- -
veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Dexia tot deze uitspraak begroot op € 2.079,=;
- -
verklaart deze beschikking, wat de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
in het (voorwaardelijk) incidenteel appèl:
- -
verstaat dat de voorwaarde waaronder dit hoger beroep is ingesteld niet is vervuld.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Visser, R.J.M. Smit en G.C. Makkink en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2005.