Hof Amsterdam, 04-08-2005, nr. 1991/04
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU6408
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-08-2005
- Zaaknummer
1991/04
- LJN
AU6408
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU6408, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑08‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 276 Wetboek van Koophandel
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑08‑2005
Inhoudsindicatie
Inboedelverzekering. Buurvrouw draait na planten sproeien alleen broeskop dicht, niet ook de kraan. Tuinslang door zomerse hitte losgesprongen. Onvoorzien: verzekerde noch de buurvrouw heeft dit verwacht of daarmee rekening gehouden. Plotseling opgetreden (tijdelijk) defect. Handelen buurvrouw niet zonder meer toe te rekenen aan verzekerde.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MERA BENELUX B.V., gevestigd te Berkel-Enschot,
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
de naamloze vennootschap AMEV SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A. Volders.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 6 oktober 2004 is appellante, MERA, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2004, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 168232/HAZA 03-2023 gewezen tussen haar als eiseres en geïntimeerde, AMEV, als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft MERA drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, haar eis verminderd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog - uitvoerbaar bij voorraad – haar verminderde eis zal toewijzen en AMEV zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft AMEV de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van MERA in de kosten van (naar het hof begrijpt:) het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van MERA.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1
MERA heeft lekkageschade geleden, die zij vergoed wenst te zien onder een door haar bij AMEV afgesloten inboedelverzekering. De schade is ontstaan doordat een buurvrouw, die tijdens de zomervakantie met een tuinslang met broeskop de planten op het dakterras water gaf, op een dag na afloop van het sproeien alleen de broeskop heeft dichtgedraaid, maar heeft verzuimd ook de kraan in de buitenmuur van de patio dicht te draaien, waarna de slang op enig moment is losgeschoten van het koppelstuk waarmee hij op de kraan was gemonteerd en er water vanuit de patio het bedrijfspand van MERA is binnengestroomd. AMEV heeft uitkering onder de polis geweigerd, omdat volgens haar geen sprake is van een gedekt evenement. De rechtbank heeft het standpunt van AMEV gevolgd.
4.2
De grieven leggen de vraag of AMEV dekking moet verlenen in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag welke polisvoorwaarden op de verzekering van toepassing zijn. MERA heeft zich beroepen op de voorwaarden “Briljant Indexverzekering voor Gebouwen” model EB04, terwijl AMEV stelt dat de voorwaarden “Briljant Goederenverzekering” model G.05 de toepasselijke zijn. MERA heeft gesteld dat zij deze laatste haar onbekend zijn. AMEV heeft hier het gelijk aan haar zijde. Een beroep op de voorwaarden “Briljant Indexverzekering voor gebouwen” baat MERA in het geheel niet, omdat uit de dekkingsomschrijving in artikel 3 van die voorwaarden al aanstonds blijkt dat deze betrekking hebben op een opstalverzekering, die dus geen dekking verleent voor de zich in die opstal bevindende inventaris. Ook het door MERA overgelegde clausuleblad, dat op een gebouwenverzekering betrekking heeft, kan dus niet het juiste zijn. MERA wenst immers vergoeding te ontvangen van de schade die zij heeft geleden aan haar inventaris. Partijen zijn het erover eens dat tussen hen ook een inventarisverzekering tot stand is gekomen. Bij gebreke van deugdelijke stellingen aan de zijde van MERA – onbekendheid staat immers niet zonder meer aan toepasselijkheid in de weg – moeten op die inventarisverzekering de polisvoorwaarden “Briljant Goederenverzekering” van toepassing worden geacht.
4.4
De toepasselijke polisvoorwaarden bepalen in artikel 3 aanhef en onder h., voor zover hier van belang, dat de inventaris is verzekerd tegen schade veroorzaakt door water, onvoorzien gestroomd uit de in het gebouw of een hieraan grenzend gebouw aanwezige waterleiding- en centrale verwarmingsinstallaties en uit daarop aangesloten leidingen, sanitaire- en andere toestellen, als gevolg van een plotseling opgetreden defect of van springen door vorst. Bij de uitleg van deze bepaling komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een van de gezichtspunten waarmee in dit verband rekening kan worden gehouden, maar ook niet meer dan dat, is het feit dat de verzekeringsvoorwaarden eenzijdig door AMEV zijn opgesteld.
4.5
Partijen hebben gediscussieerd over de vraag of de van een broeskop voorziene tuinslang is te beschouwen als een leiding in de zin van artikel 3 van de toepasselijke voorwaarden. Deze discussie is zinledig, omdat vast staat dat de schade is aangericht door water dat stroomde uit de kraan, en niet uit de tuinslang. De kraan maakt onderdeel uit van de waterleidinginstallatie zelf, zodat in ieder geval in zoverre aan de dekkingsomschrijving is voldaan.
4.6
Voorts voert AMEV aan dat de kraan niet “in het gebouw of een hieraan grenzend gebouw” aanwezig was, zodat op dit punt niet aan de dekkingsomschrijving zou zijn voldaan. Ook dit betoog gaat niet op. Een kraan die is aangebracht in de buitenmuur van een gebouw, wordt gevoed vanuit een waterleiding die zich bevindt in het gebouw, en die bereikbaar is vanaf een bij het gebouw behorende patio, moet redelijkerwijs, dat wil hier zeggen: naar normaal spraakgebruik, geacht worden zich in dat gebouw te bevinden.
4.7
AMEV heeft de juistheid van de veronderstelling van MERA dat de slang van de kraan is gesprongen als gevolg van de opwarming van de combinatie van koppelstuk en slang door de zomerse hitte, niet betwist, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Hiervan uitgaande kan worden vastgesteld dat het uitstromen van het water uit de kraan onvoorzien was als bedoeld in de polis. MERA noch de buurvrouw heeft immers dit uitstromen verwacht of daarmee rekening gehouden. Of de afsluiting van de broeskop geschikt was om de waterdruk gedurende langere tijd te weerstaan is niet relevant; de schade is nu eenmaal niet op die manier ontstaan en voor speculaties wat zou zijn gebeurd als de slang niet zou zijn losgesprongen heeft AMEV onvoldoende grond aangedragen. De vraag of het onvoorzichtig was om geen rekening te houden met de mogelijkheid dat het water uit de kraan zou stromen behoeft in dit verband geen beantwoording, maar is slechts van belang in het kader van een beroep op artikel 276 K, de eigen schuld.
4.8
Daarmee is de als laatste te beantwoorden vraag of de waterschade geacht kan worden te zijn ontstaan als gevolg van een plotseling opgetreden defect. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. Het is, zoals gezegd, in confesso dat de opwarming veroorzaakte dat de combinatie van koppelstuk en slang het niet heeft gehouden. AMEV heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat die combinatie het ook zonder die opwarming op enig moment noodzakelijkerwijs zou hebben begeven. Aldus moet ervan worden uitgegaan dat onder normale omstandigheden die combinatie de druk van stilstaand water, die overigens inherent is aan het gebruik van een afsluitbare broeskop, kon weerstaan. Dat door de warmte het koppelstuk zijn functie, het vasthouden van de tuinslang, niet meer kon uitoefenen moet gegeven het voorgaande als een defect van het samenstel van koppelstuk en slang worden beschouwd, hoe tijdelijk misschien ook in zijn aanwezigheid - zij het niet in zijn uitwerking. Uit de tekst van artikel 3 valt redelijkerwijs niet af te leiden dat een dergelijk defect buiten de dekking zou vallen. Ten slotte is door AMEV niet betwist dat het veroorzakende defect als hiervoor bedoeld plotseling is opgetreden.
4.8
De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat het evenement onder de in artikel 3 van de polisvoorwaarden omschreven dekking valt.
4.9
AMEV heeft zich nog beroepen op artikel 276 K, dat bepaalt dat de verzekeraar niet verplicht is tot dekking van schade die het gevolg is van eigen schuld van de verzekerde. Dit beroep slaagt niet. Het handelen van de buurvrouw, aan wie MERA had verzocht bij wijze van vriendendienst tijdens de vakantie de planten te verzorgen, valt niet zonder meer toe te rekenen aan MERA. Bijzondere gronden voor een dergelijke toerekening, zoals omstandigheden die maken dat het handelen van de buurvrouw in het maatschappelijk verkeer als gedraging van MERA heeft te gelden of onvoldoende maatregelen om de schade te voorkomen van de zijde van MERA, zijn door AMEV echter niet gesteld. Integendeel, MERA heeft ter comparitie verklaard dat het gebruik was de kraan weer dicht te doen als men klaar was met het gebruik van de tuinslang en dit is niet door Amev betwist.
4.10
De omvang van de vordering van MERA is door AMEV niet betwist, evenmin als de verschuldigdheid van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten zoals gevorderd. De – in hoger beroep verminderde – vordering is derhalve in haar geheel toewijsbaar.
5. Slotsom en kosten
5.1
De grieven treffen doel. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de verminderde vordering van MERA zal alsnog worden toegewezen.
5.2
Als de in het ongelijk gestelde partij dient AMEV de kosten van het geding in beide instanties te dragen.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt AMEV tot betaling aan MERA van € 4.219,51 (VIERDUIZENDTWEEHONDERDNEGENTIEN EURO EN EENENVIJFTIG EUROCENT), vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.556,99 vanaf 10 juli 2003 tot de voldoening;
verwijst AMEV in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van MERA gevallen, op € 975,72 voor de eerste aanleg en € 1.087,40 voor het hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.C.W. Rang en J.M.H. van Staveren en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2005.