Hof Amsterdam, 04-04-2005, nr. 23-004248-04
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT4391
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-04-2005
- Zaaknummer
23-004248-04
- LJN
AT4391
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT4391, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑04‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 2 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2005/171
Uitspraak 04‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Ingevolge de wettelijke regeling verklaart een rechtbank zich slechts dan onbevoegd indien geen enkel aanknopingspunt voor bevoegdheid bestaat. Door de te beperkte uitleg van de plaats waar de verdachte zich bevindt bij aanvang van de vervolging heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat zij niet bevoegd was.
Partij(en)
arrestnummer
rolnummer 23-004248-04
datum uitspraak 4 april 2005
tegenspraak (raadsman gemachtigd)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 27 september 2004 in de strafzaak onder parketnummer 15/920009-04 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 27 september 2004 en in hoger beroep van 30 december 2004 en 21 maart 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bevoegdheid van de rechtbank Haarlem
- 1.
De rechtbank Haarlem heeft bij vonnis waarvan beroep haarzelf onbevoegd verklaard om van de tenlastegelegde feiten kennis te nemen. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld en bij appelmemorie van 25 oktober 2004 zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid van de rechtbank (blijvend) wordt bepaald door het moment waarop de vervolging een aanvang neemt. De rechtbank te Haarlem is bevoegd omdat in het onderhavige geval de vervolging is aanvangen door de vorderingen van 2 juli 2004 tot het instellen van een gerechtelijke vooronderzoek en tot inbewaringstelling van de verdachte, in welke vorderingen Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, mede was genoemd als pleegplaats. Dat het oorspronkelijke aanknopingspunt voor de bevoegdheid is komen te vervallen heeft derhalve geen invloed op de bevoegdheid van de rechtbank, aldus de officier van justitie.
- 2.1.
De relatieve bevoegdheid van de rechter is geregeld in de artikelen 2-6 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft haar bevoegdheid te beoordelen op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van hetgeen bij het onderzoek op de terechtzitting daaromtrent is gebleken. Met juistheid heeft de rechtbank geconstateerd dat de in de tenlastelegging genoemde pleegplaatsen gelegen zijn in het arrondissement Amsterdam, dat de verdachte ten tijde van het uitgaan van de inleidende dagvaarding niet was ingeschreven in de basisadministratie van enige gemeente in Nederland, doch zijn verblijfplaats had in Amsterdam en dat geen vervolging ter zake van een andere zaak bij de rechtbank te Haarlem tegen verdachte aanhangig was.
- 2.2.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is gebleken dat de verdachte zich ten tijde van de aanvang van de vervolging in het arrondissement Haarlem bevond.
- 3.1.
De opvatting van het openbaar ministerie dat bevoegdheid in het voorbereidend onderzoek per se bevoegdheid voor het onderzoek op de terechtzitting meebrengt, kan niet als juist worden aanvaard nu de limitatieve opsomming van bevoegdheidsgronden in de genoemde bepalingen van het Wetboek van Strafvordering daarvoor geen grond biedt. De wet voorziet ook in de mogelijkheid dat de bevoegdheid verschuift en bepaalt voor dat geval dat de handelingen van de rechter-commissaris van kracht blijven.
- 3.2.
Evenmin kan worden aangenomen dat voorzover voor bij de bepaling van de bevoegdheid wordt aangeknoopt bij de pleegplaats van de tenlastegelegde feiten, de feitsomschrijving in de genoemde vorderingen - op basis waarvan bevoegdheid bestond in het voorbereidend onderzoek - prevaleert boven die in de dagvaarding, omdat de rechter bij het aannemen van zijn bevoegdheid in dat geval de grondslag van de tenlastelegging zou verlaten.
- 4.
Voorzover voor de bevoegdheid aanknoping wordt gevonden in omstandigheden die niet tot uitdrukking zijn gebracht in de tenlastelegging, geldt het volgende.
- 4.1.
Ingeval de woonplaats het aanknopingspunt is voor de relatieve bevoegdheid, brengt een wijziging in de woonplaats naar een buiten het arrondissement gelegen plaats voorafgaand aan het doen uitgaan van de inleidende dagvaarding geen verandering in de bevoegdheid van de rechtbank in wier rechtsgebied de verdachte voordien woonplaats had en waar de vervolging was aangevangen door de vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek of de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte. Aldus kan de verdachte niet door verhuizing de forumkeuze dwingend beïnvloeden.
- 4.2.
Het is vaste rechtspraak dat onder de plaats waar de verdachte zich bevindt tevens in aanmerking mag worden genomen de plaats waarheen de verdachte door de met opsporing en vervolging belaste autoriteiten is gebracht en waar hij zich bevond ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding, zolang daarbij geen sprake is van schending van beginselen van goede procesorde.
- 4.3.
Het hof stelt voorop dat de aanvankelijke beschuldiging in de eerder genoemde vorderingen luidde dat Schiphol, gemeente Haarlemmer de pleegplaats was van de vermoedelijke invoer van middelen of een middel als vermeld op lijst I van de Opiumwet. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat bij die omschrijving van de feiten het openbaar ministerie met schending van enig beginsel van de goede procesorde de forumkeuze op een oneigenlijke wijze heeft beïnvloed of heeft willen beïnvloeden. Uit het nadien verrichte onderzoek is kennelijk niet voldoende informatie naar voren gekomen om de aanvankelijk verderreikende beschuldiging dan het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder b en/of onder c van de Opiumwet in de uiteindelijke tenlastelegging op te nemen.
- 4.4.
Na diens aanhouding te Amsterdam is verdachte overgebracht naar Haarlem, omdat in dat arrondissement het voorbereidend onderzoek gaande was naar de vermoedelijke uitvoer van MDMA op Schiphol, en daar zijn de vorderingen tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek en tot inbewaringstelling van de verdachte gedaan. Op dat tijdstip bevond de verdachte zich in Haarlem. De daaropvolgende voorlopige hechtenis is niet ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring in het rechtsgebied van de rechtbank Haarlem, doch verdachte is ingesloten in Alphen aan den Rijn in het arrondissement Den Haag.
- 4.5.
De vraag die thans moet worden beantwoord is of de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis van verdachte buiten het arrondissement van het gerecht in feitelijke aanleg van invloed is op de bevoegdheid in die zin dat door de plaatsing van de preventief gehechte verdachte buiten het grondgebied van die rechtbank voorafgaand aan het doen uitgaan van de inleidende dagvaarding de rechtbank de bevoegdheid om van de zaak kennis te nemen verliest.
- 4.6.
Het hof beantwoordt de onder 4.5 geformuleerde vraag ontkennend. De plaats waar de voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd is vanuit oogpunt van de vervolging een willekeurige, immers een louter door overwegingen van een efficiënte benutting van de penitentiaire capaciteit bepaalde feitelijkheid, en is irrelevant voor het lopende gerechtelijk vooronderzoek. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op grond van dezelfde eisen van efficiënte benutting van de detentiecapaciteit met enige regelmaat voorlopig gehechten in de looptijd van de gevangenhouding worden overgeplaatst naar een penitentiaire inrichting in een ander arrondissement. Het hof ziet niet in welk belang - uitgaande van de plaats waar de verdachte zich bevindt als aanknopingspunt voor bevoegdheid - gemoeid zou kunnen zijn bij verplaatsing van het onderzoek op de terechtzitting naar een andere rechtbank dan de rechtbank bij welke het voorbereidend onderzoek plaats vond. In beginsel is het wenselijk dat de vervolging(shandelingen) geconcentreerd blijft (blijven) bij één rechtbank en dat onnodige overdracht naar een ander gerecht achterwege blijft. Van de zijde van de verdediging is geen belang gesteld waarin de verdachte wordt benadeeld bij berechting door de rechtbank te Haarlem; zodanig belang of nadeel is ook overigens niet aannemelijk geworden.
- 5.
Ingevolge de wettelijke regeling verklaart een rechtbank zich slechts dan onbevoegd indien geen enkel aanknopingspunt voor bevoegdheid bestaat. Door de te beperkte uitleg van de plaats waar de verdachte zich bevindt bij aanvang van de vervolging heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat zij niet bevoegd was.
- 6.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2005 heeft de verdediging te kennen gegeven geen beslissing in de hoofdzaak van het hof te verlangen, zodat, gelet op artikel 423, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, verwijzing naar de rechtbank dient te volgen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Verklaart de rechtbank te Haarlem bevoegd van de zaak kennis te nemen
Verwijst de zaak naar de rechtbank te Haarlem teneinde deze op de bestaande dagvaarding af te doen.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, Van Atteveld en Van den Bergh, in tegenwoordigheid van mr. Scholte als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2005.
Mr. Van den Bergh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.