Hof Amsterdam, 18-08-2000, nr. 2000/00SKG
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA6850
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-08-2000
- Zaaknummer
2000/00SKG
- LJN
AA6850
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA6850, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑08‑2000; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑08‑2000
Inhoudsindicatie
-
18 augustus 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Zwitsers recht
NOGA S.A. COMPAGNIE D'IMPORTATION ET D'EXPORTATION,
gevestigd te Genève, Zwitserland,
APPELLANTE,
procureur: mr. R.W. de Ruuk,
t e g e n
de rechtspersonen naar Russisch recht,
1. BALTIC FISHING FLEET STATE ACADEMY,
gevestigd te Kaliningrad, Russische Federatie,
2. ADMIRAL MAKAROV STATE MARITIME ACADEMY,
gevestigd te Sint Petersburg, Russische Federatie, en
3. MURMANSK STATE TECHNICAL UNIVERSITY (MSTU),
gevestigd te Moermansk, Russische Federatie,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. W.D.T.D. Wiarda.
1. Het geding in hoger beroep
De appellante wordt hierna (ook) Noga, de geïntimeerden worden hierna (ook) de Russische partijen genoemd.
Ter terechtzitting van 18 augustus 2000 zijn de partijen, elk vertegenwoordigd door haar procureur, vrijwillig voor het hof verschenen.
Daarbij is Noga in hoger beroep gekomen van een vonnis van de president van de arrondissements-rechtbank te Haarlem van 16 augustus 2000, in deze zaak in kort geding onder zaak-/KG-nummer 67662 / KG ZA 00-456 gewezen tussen haar als gedaagde en de geïntimeerden als eiseressen sub 2, 3 en 4, en dit beroep voor dit hof gebracht.
Noga heeft twee grieven voorgesteld en gevorderd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog, de vorderingen van de geïntimeerden zal afwijzen, met kosten, zulks overeenkomstig de appeldagvaarding.
Daarop hebben de geïntimeerden geantwoord en gevorderd, kort gezegd, dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met kosten, zulks eveneens overeen-komstig een daartoe overgelegd geschrift, dat als opschrift "memorie van grieven, tevens memorie van antwoord/ pleitnotities mr. F. de Vries Lentsch" draagt (dit geschrift is, voor zover het betrekking heeft op een hoger beroep van de stichting Stichting Sail Amsterdam tegen het vonnis van 16 augustus gewezen tussen deze stichting als eiseres en Noga als gedaagde, in de onderhavige zaak niet aan de orde gesteld).
Noga heeft nog één stuk (advies prof.mr. A.V.M. Struycken), de geïntimeerden hebben nog enige stukken in het geding gebracht.
De partijen hebben de zaak tevens doen bepleiten, Noga door haar procureur en mr. M.H.J. van Maanen, advocaat te Amsterdam, de geïntimeerden door mrs. F. de Vries Lentsch en mevrouw J. Blussé van Oud Alblas, advocaten te Rotterdam; mr. De Ruuk aan de hand van daartoe overgelegde pleitaantekeningen en mr. De Vries Lentsch aan de hand van voormeld geschrift. Bij die gelegenheid zijn desgevraagd namens de partijen nog enige ophelderingen gegeven.
Ten slotte zijn de stukken van beide instanties - waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd - overgelegd en is arrest gevraagd.
2. Grieven
De grieven houden het volgende in.
I. Ten onrechte heeft de president de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen en de appellante in de kosten veroor-deeld.
II. De president heeft miskend dat de Nederlandse rechter niet gebonden is aan artikel 126 lid 1 Russisch Burgerlijk Wetboek bij de beoordeling van de vraag of zaken die in juridische eigendom toebehoren aan de Russische Federatie, vatbaar zijn voor beslag in Nederland ter verzekering van een vordering van een crediteur van de Russische Federatie; ten onrechte dan ook heeft de president vastgesteld dat niet de Russische Federatie doch de geïntimeerden eigenaar zijn van de onderhavige sche-pen.
3. Feiten
De president heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 De Russische partijen hebben overeenkomstig de inleidende dagvaarding van 14 augustus 2000 in kort geding gevorderd, voor zover thans van belang, verboden gericht tot Noga en/of eventu-ele door Noga, ter incasso door middel van cessie en/of anders-zins, ingeschakelde derden, om tijdens het verblijf van de sche-pen "Kruzenshtern", "Mir" en "Sedov" in Nederland in het kader van de manifestatie Sail 2000 Amsterdam in de ruimste zin, in Nederland ter zake van vorderingen van Noga of de voornoemde derden op de Russische Federatie: (1) beslag op (één van) de genoemde schepen te doen leggen, en (2) derdenbeslag te doen leggen onder hen die in de ruimste zin alsdan (één van) de schepen wensen te bezoeken, af te huren, of anderszins te gebruiken, en/of als passagier en/of trainee voor de volgende reis aan boord wensen te monsteren, en/of goederen of diensten aan (één van) de schepen wensen te leveren.
4.2 Noga heeft zich in de eerste aanleg allereerst verweerd door de relatieve bevoegdheid van de president en de ontvankelijkheid van de Russische partijen te betwisten. Dit verweer, in zijn beide onderdelen, heeft de president verworpen. In het bijzonder werd verworpen Noga's betoog dat dit korte geding onnodig is omdat er geen reëel gevaar voor beslaglegging zou dreigen. De grieven zijn tegen dit alles niet gericht. Ook ambtshalve ziet het hof zich niet genoopt tot nadere overwegingen dienaangaande, met name ook aangaande het spoedeisende belang van de Russische partijen met betrekking tot de gevorderde verboden, aangezien hetgeen de president op dit punt heeft overwogen juist en afdoende is.
4.3 De president heeft de gevorderde verboden, zoals onder 4.1 gereleveerd, gegeven, Noga in de kosten veroordeeld en zijn vonnis bij voorraad uitvoerbaar verklaard. Daartoe overwoog de president hetgeen hierna, voor zover thans van belang, zal worden samengevat.
4.4 Ten eerste, aldus de president, heeft Noga weliswaar bij gebrek aan wetenschap betwist, maar aldus onvoldoende betwist, dat de Russische partijen rechtspersoonlijkheid bezitten; dit laatste achtte de president dan ook voorshands voldoende aannemelijk. Hiertegen is geen grief gericht, zodat van deze rechtspersoonlijkheid ook thans valt uit te gaan.
4.5 Ten tweede heeft Noga, eveneens bij gebrek aan wetenschap, betwist de stellingen van de Russische partijen dat dezen naar Russisch recht "(economische) eigenaren" van de schepen zijn en dat - ook al is de Russische Federatie "juridisch eigenares" van de schepen - naar datzelfde recht, in het bijzonder krachtens artikel 126, lid 1, Russisch Burgerlijk Wetboek (hierna: RBW), geen verhaal op de schepen mogelijk is ter zake van vorderingen op de Russische Federatie. Ook deze betwisting achtte de president onvoldoende, te meer nu de Franse rechter in twee instanties (vonnis van 24 juli 2000 van de juge de l'exécuti-on, executierechter, bij de tribunal de grande instance te Brest op de vorderingen tot opheffing van het op de "Sedov" gelegde beslag en tot schadevergoeding; beslissing in kort geding van 4 augustus 2000 van de fungerende eerste president van de cour d'appel te Rennes op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 juli 2000) uitvoerig op de onderhavige problematiek is ingegaan en de betwiste stellingen gegrond en juist heeft bevonden. De presi-dent achtte dan ook voorshands voldoende aannemelijk dat de ge-ntimmerden eigenaren zijn van de schepen en dat Noga haar vordering op de Russische Federatie niet op deze schepen mag verhalen.
4.6 Alleen tegen het laatstgenoemde oordeel en de daarop gegronde beslissing zijn de grieven gericht.
4.7 In het bijzonder is blijkens het geschrift waarin Noga de grieven heeft neergelegd, géén voldoende duidelijke grief gericht tegen de kostenveroordeling, anders dan op de grond dat de president verkeerd heeft geoordeeld over de rechtstoe stand van de schepen. Voor zover Noga bij de pleidooien alsnog een grief heeft willen toevoegen met hetgeen onder 13 in de pleit-aantekeningen van mr. De Ruuk is gesteld, kan dat haar niet baten, omdat de geïntimeerden dit niet (duidelijk) hebben aanvaard. Overigens doet de omstandigheid dat nog geen enkele maatregel is getroffen om enige handeling, als door de presi-dent verboden, te verrichten, geenszins af aan het feit dat Noga in de eerste aanleg in het ongelijk is gesteld, en kan Noga in dit appel niet opkomen tegen haar veroordeling in de kosten voor zover in het vonnis van 16 augustus 2000 uitgesproken in de zaak tussen haar en de stichting Stichting Sail Amsterdam 2000 (daargelaten welk belang zij daarbij overigens zou kunnen hebben).
4.8 De grieven berusten op de stelling dat de Nederlandse rechter niet gebonden is aan artikel 126, lid 1, RBW (hierna ook wel: de wetsbepaling). Noga heeft bij de pleidooien voor het hof uitdrukkelijk erkend dat naar Russisch recht, waaronder de wetsbepaling, haar vordering op de Russische Federatie niet op de schepen kan worden verhaald. Zij meent evenwel dat de Nederlandse rechter niet aan de wetsbepaling is gebonden. Daarvoor heeft zij steun gezocht in vier pijlers.
a. De wetsbepaling dient te worden gerespecteerd indien daarvoor een bijzondere grond in het volkenrecht kan worden gevonden (zoals bij goederen voor de publieke dienst, kroonju-welen en militair materieel); daarvan kan in het onderhavige geval geen sprake zijn.
b. Het enkele "in gebruik geven van een zaak door de Russische Federatie aan een zelfgevestigde instelling" - waarmee kennelijk is bedoeld de in de wetsbepaling voorziene overdracht aan rechtspersonen als de Russische partijen - kan die zaak niet "immuun" maken buiten het territoir en de soevereiniteit van de Russische Federatie.
c. Er bestaat geen regel van ongeschreven volkenrecht die zou inhouden dat (conservatoir) beslag op een voor de commerciële handelsvaart bestemd staatsschip slechts toelaatbaar is tot verzekering of verhaal van een "maritieme" vordering.
d. Een staat kan niet eenzijdig bepalen dat goederen buiten zijn grenzen immuun zullen zijn.
4.9 Artikel 126, lid 1, eerste zin, RBW luidt, voor zover van belang, in de Nederlandse vertaling die zich bij de stukken bevindt, als volgt.
De Russische Federatie, een subject van de Russische Federa-tie, een gemeentelijke vorming, zijn met betrekking tot hun ver-plichtingen verantwoordelijk middels het hun op basis van eigendomsrecht toebehorend vermogen, met uitzondering van vermogen dat gereserveerd is voor door hen gestichte rechts-personen op basis van het recht van econo-misch beheer of operationeel management (...).
Aangezien deze vertaling niet overmatig helder is, worden hier ook de Franse en Engelse vertaling geciteerd, zoals opgenomen in respectievelijk het vonnis van de executierechter te Brest van 24 juli 2000 en het advies van dr. Timmermans van 15 augustus 2000 die zich bij de stukken bevinden.
La Fédération de Russie, les sujets de la Fédération de Rus-sie, les municipalités, répondent de leurs obligations sur les biens dont ils sont propriétaires, à l'exception des biens affectés sous forme d'un droit de gestion économique ou de direction opérationnelle au profit de personnes morales qu'ils ont constituées (...).
(The) Russian Federation (...) shall be liable for its obliga-tions with assets belonging to it on the basis of the right of ownership, with the exception of assets secured for legal entities founded by it on the basis of the right of economic jurisdiction or operative management (...).
4.10 Hieruit leidt het hof af dat volgens de wetsbepaling vorderingen op de Russische Federatie niet kunnen worden verhaald op zaken waarvan de Russische Federatie weliswaar "eigenaar" is, maar die in economisch beheer of operationeel bestuur zijn overgedragen aan door de Russische Federatie opgerichte rechtspersonen.
4.11 Uitgangspunt is in hoger beroep, als gezegd, dat de Russische partijen rechtspersoon zijn; niet bestreden is dat zij door de Russische Federatie zijn opgericht. De partijen zijn het erover eens dat de Russische Federatie "eigenaar" van de schepen is en dat de schepen "in economisch beheer of operationeel bestuur" (in de zin van de wetsbepaling) aan de Russische partijen zijn overgedragen.
4.12 Noga's opvatting berust blijkbaar op de - onuitgesproken - veronderstelling dat de wetsbepaling als een regel van be-slagrecht moet worden gekwalificeerd. Van (goede) grond voor die veronderstelling is echter niet gebleken. Integendeel, gelet op de plaatsing in het Russische Burgerlijke Wetboek ligt het meer voor de hand, de wetsbepaling tot het materiële vermogensrecht en in het bijzonder tot het zakenrecht te rekenen. Voorshands is aannemelijk te achten dat nadat de schepen aan de Russische partijen in economisch beheer of operationeel bestuur waren overgedragen, de Russische Federatie niet langer een voor verhaal vatbaar zakelijk recht op die schepen had. Zoals de executierechter te Brest overwoog (met betrekking tot de "Sedov"): het schip behoort nog wel toe aan de Russische Federatie, maar er heeft een afscheiding van het vermogen (van de Russische Federatie) plaatsgevonden. Het schip behoort niet meer tot het gehele vermogen van de Russische Federatie waarmee deze jegens haar schuldeisers aansprakelijk is. Artikel 126, lid 1, RBW bepaalt, aldus bezien, welke de inhoud is van het eigendomsrecht van de schepen en van de - van dat eigendomsrecht afgescheiden - rechten op of ten aanzien van de schepen, zoals respectievelijk aan de Russische Federatie en de Russische partijen toekomend.
4.13 Naar Nederlands internationaal privaatrecht worden de vragen aangaande de inhoud van het eigendomsrecht van de schepen en van de zakelijke rechten op de schepen beantwoord naar Russisch recht, als recht van de staat waar de schepen, onbestreden, te boek stonden toen de desbetreffende rechten ontstonden (artikel 2 Wet van 18 maart 1993, Stb. 168). Daarvoor is geen verdere volkenrechtelijke rechtvaardiging van node (a). Evenals een "volledige" eigendomsoverdracht kan ook de overdracht die in artikel 126, lid 1, RBW is voorzien, wel degelijk meebrengen dat de zaak "immuun" wordt voor beslag tot verzekering of verhaal van vorderingen op de vervreemder (b). De volkenrechtelijke toelaatbaarheid van beslag op de schepen is in deze zaak niet aan de orde (c). Als naar het interne vermogensrecht van een staat een transactie ten aanzien van een zaak, verricht tussen twee personen, ten gevolge heeft dat die zaak "immuun" wordt voor beslag tot verzekering of verhaal van vorderingen op de ene partij, is dat geen reden om dat recht niet ook buiten die staat toe te passen (d).
4.14 Voor het betoog dat de wetsbepaling alleen binnen Rusland zou mogen worden toegepast, is niet gebleken van steun in enige regel van Russisch recht. Voor dat betoog is evenmin steun te vinden in enige regel van Nederlands internationaal privaat-recht, of in enige regel van Nederlands beslag- of executie-recht. Voorshands is dan onaannemelijk dat de wetsbepaling niet buiten Rusland zou mogen worden toegepast. Ook in hoger beroep is dus voorshands voldoende aannemelijk te achten dat Noga haar vordering op de Russische Federatie niet op deze schepen mag verhalen.
4.15 Dat betekent dat de grieven mislukken. Nu niet blijkt van grond voor vernietiging moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Bij die uitkomst heeft Noga de kosten te dragen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst Noga in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kos-ten, voor zover tot heden aan de kant van de geïntimeerden gevallen, op ¦ 3.875,-;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Sorgdrager, Chorus en Scholten en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2000.