NJ 1996, 384
Bedoeling 36e Sr; betalingsverplichting bepaald op nihil
Hof Amsterdam 06-03-1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AB9362
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
6 maart 1996
- Magistraten
Frijda, Abbink, Splinter-van Kan
- Zaaknummer
23/002983-95
- LJN
AB9362
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:GHAMS:1996:AB9362, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑03‑1996
- Wetingang
Sr art. 36e
Essentie
Bedoeling van art. 36e Sr; betalingsverplichting bepaald op nihil.
Uitspraak
(Post alia:)
1.1
Verdachte (J. v.d. B.; red.) is (…) door de officier van justitie te Utrecht gedagvaard om te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank aldaar. Aan hem is tenlastegelegd hetgeen in de inleidende dagvaarding is vermeld. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat deze rechtbank verdachte zal verplichten aan de Staat het door hem met de ten laste gelegde feiten wederrechtelijk verkregen voordeel — als bedoeld in artikel 36e, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht — te betalen tot ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.