ABRvS, 17-05-2017, nr. 201607252/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:1297
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-05-2017
- Zaaknummer
201607252/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1297, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑05‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] per 1 januari 2012 beëindigd en de reeds ontvangen toeslag teruggevorderd.
201607252/1/A2.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2016 in zaak nr. 15/1549 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] per 1 januari 2012 beëindigd en de reeds ontvangen toeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2013 van [appellant] herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor 2014 van [appellant] herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil en het teveel ontvangen voorschot ter hoogte van € 3.043,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 1 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] tegen voornoemde besluiten afzonderlijk gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 april 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde in de periode september 2011 tot 3 juni 2014 samen met zijn partner een woonboot op het adres [locatie] te Groningen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft vanaf september 2011 aan [appellant] een voorschot huurtoeslag toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 1 april 2014 de huurtoeslag per 1 januari 2012 beëindigd omdat de woonboot niet voldoet aan de voorwaarden voor het ontvangen van huurtoeslag. Als gevolg van dit besluit is het voorschot huurtoeslag over 2013 en 2014 herzien en vastgesteld op nihil en de huurtoeslag over 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil. Bij het besluit van 1 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn beslissing gehandhaafd. Daaraan heeft de dienst ten grondslag gelegd dat alleen aanspraak op huurtoeslag bestaat indien de woning een onroerende zaak betreft. De woonboot van [appellant] is geen onroerende zaak, aangezien deze niet voldoet aan de voorwaarden van een waterwoning. Daarom komt hij niet in aanmerking voor huurtoeslag, aldus de dienst.
Geschil
2. De rechtbank heeft het besluit van 1 april 2015 vernietigd omdat [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld over zijn bezwaar te worden gehoord. De rechtbank heeft echter ook bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dat betekent dat [appellant] niet in aanmerking komt voor huurtoeslag over 2012, 2013 en 2014. Daartegen richt zich het hoger beroep.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woonboot van [appellant] geen waterwoning betreft en dat voor de woonboot geen huurtoeslag kan worden verstrekt gelet op de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen gelet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, desalniettemin over moet gaan tot toekenning van huurtoeslag over de desbetreffende perioden.
Gronden van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van een schending van voornoemde beginselen geen sprake is. Hij voert daartoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, aangezien ten tijde van zijn aanvraag om huurtoeslag in 2011 op de website van de dienst en in de brochure huurtoeslag 2011 niet was vermeld dat voor de huur van een woonboot geen huurtoeslag kan worden verkregen, terwijl in die brochure zonder voorbehoud staat dat alle informatie over de huurtoeslag daarin staat. Dat de Belastingdienst/Toeslagen sinds 2012 op zijn website en in de brochure vermeldt dat voor een woonboot geen recht bestaat op huurtoeslag, wist hij niet en behoefde hij niet te weten, aldus [appellant]. Er rust op hem geen plicht om eventuele wijzigingen in de voorwaarden voor huurtoeslag bij te houden dan wel te controleren of hij nog wel aan de voorwaarden voldoet. Nu hij aan de in de brochure huurtoeslag 2011 vermelde voorwaarden voldeed en de huurtoeslag over het jaar 2011 bij definitieve beschikking van 5 november 2012 overeenkomstig het voorschot is vastgesteld, mocht hij erop vertrouwen dat ook in de jaren 2012, 2013 en 2014 een recht op huurtoeslag bestond.
Tevens betoogt [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de dienst hem niet heeft geïnformeerd dat voor het huren van een woonboot geen huurtoeslag kan worden verkregen. Dit had op de weg van de dienst gelegen, aangezien de adresgegevens bij hem bekend waren. Daarbij betoogt [appellant] dat het onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst/Toeslagen niet aan hem kan worden toegerekend. Nu de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), waarin het type woning is geregistreerd, ook voor de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) worden gebruikt, wist de dienst of behoorde deze te weten dat [appellant] op een woonboot woonde. Op basis van de objectgegevens hadden geen voorschotten mogen worden toegekend. In dat verband heeft de dienst volgens [appellant] geen juiste belangenafweging gemaakt. Zijn belang bij een evenwichtige financiële situatie en het voorkomen van een terugvordering had zwaarder moeten wegen dan het belang van de dienst om geen extra werk te hoeven verrichten. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de Belastingdienst/Toeslagen daarom van invordering van de reeds bij wijze van voorschotten uitbetaalde huurtoeslag had moeten afzien.
Oordeel van de Afdeling
4.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat van een concrete en ondubbelzinnige toezegging door de Belastingdienst/Toeslagen in dit geval geen sprake is. Dat ten tijde van de aanvraag in 2011 in de brochure huurtoeslag 2011 en op de website van de Belastingdienst/Toeslagen niet was vermeld dat woonboten niet in aanmerking komen voor huurtoeslag, maakt niet dat daaraan het rechtens te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat in zulke gevallen dus wel een aanspraak op huurtoeslag bestaat. De brochure en de website zijn slechts hulpmiddelen voor de burger en de gegeven informatie is, anders dan [appellant] uit de tekst van de brochure heeft afgeleid, niet allesomvattend. Hetgeen in de wet is bepaald is doorslaggevend om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
4.2. Het betoog van [appellant] dat op hem geen onderzoeksplicht rust om na te gaan of hij, afgezien van de door hem door te geven wijzigingen in zijn situatie, ook na de aanvraag in opvolgende jaren nog aan de voorwaarden voor huurtoeslag voldoet, maar dat het aan de dienst is om hem daarover te informeren, kan evenmin leiden tot het door [appellant] gewenste resultaat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3373, wordt in het systeem van de bevoorschotting in beginsel uitgegaan van de door de aanvrager overgelegde gegevens. De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. Eerst dan wordt de toeslag berekend en definitief vastgesteld. Op de Belastingdienst/Toeslagen rust aldus in het kader van de bevoorschotting geen plicht om naar aanleiding van de aangeleverde gegevens direct onderzoek te doen en aanvragers te informeren over hun recht op toeslag. De dienst hoefde de BAG-registers zodoende niet te raadplegen. Het is aan de aanvrager van huurtoeslag om er zorg voor te dragen dat hij aan de voorwaarden voldoet. Dat de dienst pas in 2012 op de website en in de brochure melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat voor een woonboot geen recht bestaat op huurtoeslag en dat [appellant] hiervan niet op de hoogte was, maakt dit niet anders en brengt niet mee dat er recht bestaat op huurtoeslag. Het had op de weg van [appellant] gelegen om hieromtrent nadere informatie in te winnen. Dat [appellant] in 2011 gelet op de definitieve beschikking huurtoeslag over het jaar 2011 wel huurtoeslag is verstrekt, maakt niet dat hij in de daaropvolgende jaren ook recht heeft op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat hij de gegevens toen niet heeft gecontroleerd en dat hij in deze fout heeft berust, maar hij is niet gehouden een fout uit een voorgaand toeslagjaar te herhalen. Nu aan de voorwaarden voor huurtoeslag niet wordt voldaan, is voor een belangenafweging, als door [appellant] bepleit, verder geen ruimte.
In artikel 26 van de Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat indien de herziening van een tegemoetkoming, zoals hier aan de orde, leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat, afhankelijk van de draagkracht, wel een betalingsregeling op maat mogelijk is en dat [appellant] zich hiervoor tot de dienst kan wenden.
4.3. De rechtbank is gelet op het voorgaande terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] over de jaren 2012, 2013 en 2014 geen recht heeft op huurtoeslag.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Hagen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
18-834.