Rb. Breda, 16-03-2011, nr. 608003 cv 10-5834
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8907
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
16-03-2011
- Zaaknummer
608003 cv 10-5834
- LJN
BP8907
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8907, Uitspraak, Rechtbank Breda, 16‑03‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Privaatrechtelijk kostenverhaal door provincie op (verzekeraar van) veroorzaker olielekkage leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van de Wegenwet.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 608003 CV EXPL 10-5834
vonnis d.d. 16 maart 2011
inzake
het openbaar lichaam Provinsje Fryslân,
zetelend te Leeuwarden,
eiseres,
gemachtigde: F. Akdim, werkzaam bij Algemeen Financieel Incassobedrijf A.F.I.
tegen
de naamloze vennootschap Interpolis Schade N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.M.J. Janssen.
Partijen worden door de kantonrechter hierna ook aangeduid als de Provincie en Interpolis.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- a.
de dagvaarding van 21 juni 2010, met producties;
- b.
de conclusie van antwoord, met producties;
- c.
de conclusie van repliek, tevens houdende vermindering van eis;
- d.
de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1
De Provincie vordert - samengevat en na vermindering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Interpolis te veroordelen tot betaling van € 3.001,35 (bestaande uit € 2.372,54 aan hoofdsom, € 450,- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 178,81 aan rente), te vermeerderen met rente en kosten, inclusief nakosten.
2.2
Interpolis heeft de vorderingen betwist.
2.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De feiten
De kantonrechter stelt de volgende feiten vast:
- a.
De Provincie is eigenaresse en wegbeheerster van de provinciale openbare weg N356 te Burgum, plaatselijk bekend als de Huyssen Van Kattendijkeweg (hierna: de N356).
- b.
Op 26 april 2008 heeft de DAF autobus met kenteken BD-BF-86 (hierna: de bus) olie verloren op het wegdek van de N356.
- c.
De bus is voor het risico van wettelijke aansprakelijkheid door Stichting de Dorpsbus (hierna: de Stichting) verzekerd bij Interpolis.
- d.
Het oliespoor is in opdracht van de Provincie door Djurrema, Jansma en Van Dijk B.V., infra en milieu - eveneens op 26 april 2008 - opgeruimd. De hiermee gemoeide kosten van € 2.184,54 inclusief BTW zijn door de Provincie betaald.
- e.
Bij brief van 24 september 2008 heeft de Provincie de Stichting aansprakelijk gesteld voor deze schade.
- f.
De Provincie heeft aan de Stichting € 2.372,54 in rekening gebracht. Deze factuur is onbetaald gebleven.
4. De beoordeling
4.1
De Provincie stelt dat Interpolis (in haar hoedanigheid van wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar van de Stichting) aansprakelijk is voor de door de Provincie geleden schade. De Provincie baseert haar vordering primair op artikel 6:173 van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op artikel 6:162 BW.
4.2
Interpolis heeft zich tegen de vorderingen verweerd door te stellen dat er geen sprake was van een gebrek aan de bus noch van enig onrechtmatig handelen. Bovendien voert zij aan dat het door de Provincie beoogde, privaatrechtelijke, kostenverhaal - ook als Interpolis op de aangevoerde gronden aansprakelijk kan worden gehouden - leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling, in casu de (per 1 oktober 2010 vervallen) Brandweerwet 1985 dan wel de Wegenwet.
4.3
Indien het laatstgenoemde verweer van Interpolis, kortweg aangeduid als een beroep op onaanvaardbare doorkruising, slaagt, dienen de vorderingen van de Provincie te worden afgewezen, ongeacht de grondslag daarvan, zodat dat verweer als meest verstrekkende verweer dient te worden opgevat. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.4
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat de Provincie, als eigenaresse en wegbeheerster van de N356, ingevolge (onder meer) artikel 16 van de Wegenwet gehouden was het met olie besmeurde wegdek van voormelde weg met spoed schoon te (laten) maken, ter voorkoming van ongevallen. De in opdracht van de Provincie uitgevoerde werkzaamheden zijn dan ook uitgevoerd in de uitoefening van haar openbare taak. Dat de Provincie ervoor heeft gekozen om de noodzakelijke werkzaamheden uit te laten voeren door een private onderneming doet daar niet aan af.
4.5
Dit betekent dat bij de vraag of de Provincie, als eigenaar van de N356, privaatrechtelijke middelen mag aanwenden om de bij de uitoefening van haar publieke taak gemaakte kosten, hier bestaande uit de schoonmaakkosten van het met olie verontreinigde wegdek, te verhalen op Interpolis, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven in de door de Hoge Raad gewezen arresten van 26 januari 1990 (NJ 1991, 393) en 11 december 1992 (NJ 1994, 639), ook aangeduid als respectievelijk Windmillarrest en Brandweerkostenarrest, herhaald in het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 1999 (NJ 1999, 306).
Op grond van deze arresten geldt het volgende. Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van de vraag naar de mogelijkheden van kostenverhaal voorziet, is beslissend of kostenverhaal via het privaatrecht die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de regeling, zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang hierbij is dat, wanneer verhaal van kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, zulks een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten.
4.6
De aard van de civiele vordering is daarbij niet van belang. De Hoge Raad maakt geen onderscheid tussen de aan het eigendomsrecht van de overheid ontleende bevoegdheden, de bevoegdheid overeenkomsten te sluiten naar burgerlijk recht en de bevoegdheid te ageren op grond van een jegens de overheid gepleegde onrechtmatige daad. Het criterium van de ‘onaanvaardbare doorkruising’ is dan ook van toepassing op al het gebruik van privaatrecht dat de overheid maakt of wil maken (zie in dit verband rechtsoverweging 3.2 in het Windmillarrest). Dit is alleen dan anders als de aard van de taak of de aard van de kosten maar in beperkte mate een publiekrechtelijk karakter hebben, dat wil zeggen als er sprake is van kosten die vergelijkbaar zijn met nadelen die ook particulieren kunnen ondervinden, bijvoorbeeld schade die door een aanrijding aan een politievoertuig wordt toegebracht.
4.7
Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad valt af te leiden dat het niet in de rede ligt dat de overheid de kosten van het uitoefenen van een publieke (kern)taak via de regels van het privaatrecht verhaalt.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.4 is overwogen heeft de Provincie hier gehandeld ter uitvoering van de op haar rustende taak om de veiligheid van de onder haar beheer staande wegen te waarborgen. Wegbeheer is aan te merken als een typische overheidstaak, een publieke kerntaak, van openbaar belang, die van oudsher wordt bekostigd uit de publieke middelen (belastingen), zonder kostenverhaal op individuele veroorzakers van schade. Dit geldt temeer in een geval als hier aan de orde, waarbij er sprake is van een - met het oog op de verkeersveiligheid - directe noodzaak de gelekte olie op te ruimen, terwijl de omvang van de werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande kosten niet extreem groot zijn.
De wetgever behoort bij de totstandkoming van publiekrechtelijke regels de vraag onder ogen te zien of de kosten op betrokkenen verhaald moeten kunnen worden. De Wegenwet voorziet niet in kostenverhaal, hetgeen een sterke aanwijzing vormt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om kosten als hier aan de orde op de veroorzaker(s) van schade te verhalen.
Een ander standpunt kan ertoe leiden dat veroorzakers van schade worden weerhouden om melding te maken van dergelijke, tot direct ingrijpen nopende, calamiteiten. Indien schade niet gemeld zou worden, vanwege de angst voor de daaruit voortvloeiende kosten, komt de veiligheid van de weggebruikers in het geding.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat privaatrechtelijk kostenverhaal door de Provincie leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van de Wegenwet.
Dat betekent dat het verweer van Interpolis slaagt en de vordering van de Provincie zal worden afgewezen.
4.8
De Provincie zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Interpolis. Die kosten worden tot op heden begroot op € 350,- (salaris gemachtigde).
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
veroordeelt de Provincie in de proceskosten van Interpolis, tot op heden begroot op € 350,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, kantonrechter-plaatsvervanger, en is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.