Rb. Middelburg, 13-11-2012, nr. 12/421
ECLI:NL:RBMID:2012:BY2949
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
12/421
- LJN
BY2949
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2012:BY2949, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 13‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Klaagschrift artikel 1:37 Algemene douanewet, beslag op binnenvaartschip, ongegrond, geen geldelijke tegemoetkoming. Kennelijke bedoeling om goederen aan ambtelijk toezicht te onttrekken. Klaagster is in de voorafgaande strafzaak in eerste aanleg tot straf veroordeeld wegens “medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod”. Bij dat vonnis heeft de rechtbank het binnenvaartschip verbeurd verklaard, omdat met behulp van dat schip het bewezen geachte is begaan. In hoger beroep is klaagster bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2012 vrijgesproken van het tenlastegelegde. Bij genoemd arrest is de teruggave van het schip gelast aan klaagster, vervolgens is het schip door de douane in beslag genomen. De rechtbank concludeert dat het binnenvaartschip geschikt was gemaakt om ongezien contrabande aan boord te brengen en dat het schip naar uiterlijke verschijningsvormen kan worden aangemerkt als een vervoermiddel, dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Klacht ongegrond. Geen grond voor toekenning van een geldelijke tegemoetkoming aan klaagster. Het is evident dat klaagster door de inbeslagneming in haar vermogenspositie wordt getroffen. De vraag is echter of dit een onevenredige benadeling is. De rechtbank acht in dit verband met name de vraag van belang of klaagster met de mogelijkheid van inbeslagneming van het schip rekening had kunnen houden. Klaagster diende, onverlet het arrest van het gerechtshof te Amsterdam in klaagsters strafzaak, daarmee rekening te houden terwijl niet kan worden gezegd dat zij onevenredig in haar vermogen is getroffen door deze inbeslagneming.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDELBURG
Rk nummer: 12/421
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 1:37 lid 5 van de Algemene douanewet (Adw),
strekkende tot opheffing van het beslag op het motorschip Destiny met verzoek tot teruggave van dat schip, van:
[klaagster],
geboren te [1970],
wonende te [adres],
verder ook klaagster te noemen,
raadsvrouw mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
1.1
De stukken
De rechtbank heeft gelet op de stukken, waaronder:
- -
de mededeling omtrent de inbeslagneming d.d. 15 augustus 2012;
- -
het klaagschrift, met bijlagen, ingediend op 14 september 2012, en
- -
het rapport van de belastingdienst, FIOD Noordwest, kantoor Amsterdam, dossiernummer 45641 d.d. 1 augustus 2012, met bijlagen.
1.2
Het onderzoek van de zaak
De rechtbank heeft het klaagschrift behandeld in openbare raadkamer op 30 oktober 2012. Op die zitting zijn verschenen en gehoord:
- -
klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw;
- -
de gemandateerd inspecteur van de belastingdienst drs. M.A.J. Groenendijk, boetefraudecoördinator Belastingdienst/Douane kantoor Amsterdam, en
- -
de officier van justitie in het arrondissement Middelburg mr. Rammeloo.
De raadsvrouw heeft het woord gevoerd aan de hand van een door haar aan de rechtbank overgelegde pleitnota met bijlagen.
2
De feiten
Op 1 augustus 2012 is in Terneuzen door de belastingdienst (Douane) krachtens artikel 1:37 lid 1 Adw beslag gelegd op het binnenvaartschip Destiny.
Artikel 1:37 lid 1 Adw luidt, voor zover hier van belang: “Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken (…) worden in beslag genomen.”
Als grond voor de inbeslagneming vermeldt de kennisgeving van inbeslagneming het volgende:
“Bij onderzoek door ambtenaren van de politie en de douane is er een verborgen ruimte in de voorpiek van het schip geconstateerd. In de voorpiek is er op de bodem, onder de vloerplaten een constructie aangebracht. De constructie bestaat uit een metalen bak tussen de gebruikelijke spanten, waarbij in de bodem van het schip een gat is gemaakt. Aan de constructie is een ontluchtingspijp gemaakt, waardoor het drukverschil in de metalen bak en de waterspiegel gelijk blijft. De aangebrachte constructie is afgesloten door middel van een stalen plaat, die is vastgeschroefd. Het gat in de bodem van het schip is zodanig gemaakt dat een persoon onder de waterspiegel ongezien in en uit het ms. Destiny kan komen. Via deze constructie kunnen er onder de waterspiegel goederen ongezien aan boord van de ms. Destiny gebracht worden. De gehele constructie is verborgen onder de normale aanwezige vloerplaten. De normaal aanwezige spanten, die voor stabiliteit zorgen van de voorpiek en voor de ligging van de vloerplaten, zijn voor de helft vervangen door de geplaatste bak. Uit onderzoek naar de bouw van het schip is vastgesteld dat de voorpiek van het oorspronkelijke schip anders is dan de thans aangetroffen voorpiek. Het voornoemde motorschip is kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.”
De Destiny is een stalen motorschip, gebouwd in het jaar 1931, met een laatst bekende lengte en breedte van respectievelijk 49,06 meter en 6,09 meter, scheepscategorie vrachtschip, door klaagster in eigendom verkregen bij akte van levering d.d. 8 augustus 2008.
Blijkens de hierna te noemen processtukken is eerder, te weten op 26 november 2009, strafvorderlijk beslag gelegd op de Destiny in het kader van een vervolging van klaagster wegens de verdenking van het medeplegen dan wel medeplichtigheid aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 100 kg cocaïne vanuit België naar Nederland.
Klaagster is in die strafzaak in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2010, wegens “medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Bij dat vonnis heeft de rechtbank de Destiny verbeurd verklaard, omdat met behulp van dat schip het bewezen geachte is begaan. Na appel door klaagster is zij bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2012 in hoger beroep vrijgesproken van het tenlastegelegde. Bij genoemd arrest is de teruggave van de Destiny gelast aan klaagster.
De feiten en omstandigheden in de strafzaak zijn volgens het vonnis en het arrest in de strafzaak tegen klaagster, zakelijk weergegeven, als volgt samen te vatten (waar staat: “verdachte” leest de rechtbank “klaagster” en waar staat: “medeverdachte [medeverdachte 3] leest de rechtbank “de partner van klaagster”).
“Op 7 augustus 2009 is een proces-verbaal van afschermingsinformatie uitgegeven, waarin,
samengevat, is gerelateerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] en de partner van klaagster voorbereidingen treffen om op korte termijn vermoedelijk vanuit Venezuela een hoeveelheid verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
De methode die daarvoor wordt gebruikt bestaat uit het aanbrengen van de verdovende middelen onder de waterlijn van een zeeschip. Op grond van dit proces-verbaal is een opsporingsonderzoek gestart. Uit de resultaten van dit opsporingsonderzoek blijkt het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op enig moment, waarschijnlijk in 2008, voor de partner van klaagster een tank in het voorschip van de Destiny gemaakt. Tevens heeft een werknemer van medeverdachte [medeverdachte 2] een lier aan boord van het schip bevestigd. Medeverdachte [medeverdachte 2] vermoedt dat de partner van klaagster, medeverdachte [medeverdachte 1] en klaagster zich bezig houden met het smokkelen van verdovende middelen en dat de tank voor dat doel bestemd is, omdat de partner van klaagster dit eerder heeft gedaan met een schip genaamd ‘De Maritiem’.
Klaagster en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben veelvuldig contact via e-mail. Medeverdachte [medeverdachte 1] reist veel naar allerlei landen over de hele wereld, waaronder Venezuela, Colombia en Liberia. Klaagster boekt regelmatig een vliegticket voor hem.
Op 25 november 2009 heeft klaagster haar partner en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] naar het binnenvaartschip de Destiny gebracht. Kort hierna is de Destiny vanuit Sas van Gent naar de haven van Gent gevaren, waar op dat moment ook het motorschip de Iran Kermanshah, rechtstreeks afkomstig uit Venezuela, was aangemeerd. De Destiny is ongeveer twee uur in de haven van Gent gebleven en hierna weer teruggevaren naar Sas van Gent. Op dat moment heeft de partner van klaagster de klaagster gebeld met de mededeling dat ze weer terug varen en de vraag of klaagster hen kwam ophalen. Klaagster is vervolgens vanuit Dinteloord vertrokken en naar Sas van Gent gereden. Om 21.48 uur heeft klaagster met haar partner gebeld en heeft zij in dat gesprek gezegd dat zij even nog niet komt omdat zij politie bij zich heeft en doorrijdt.
Diezelfde nacht – nadat klaagster, haar partner en de medeverdachten de Destiny hadden verlaten – zijn in de Destiny natte duikpakken en een duikluik onder de waterlijn van het schip aangetroffen. Vervolgens hebben opsporingsambtenaren in de voorpiek een hoeveelheid van ongeveer 100 kilogram cocaïne aangetroffen. Uit onderzoek is voorts gebleken dat klaagster eigenaar was van de Destiny. Zij werd dan ook gekend in eventuele beslissingen over aanpassingen van dat schip, zo ook met het voornemen van haar partner om in dat schip een zogenaamd duikluik aan te brengen, zo blijkt (ook) uit haar verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.”
3
De beoordeling
3.1
Het standpunt van klaagster en haar raadsvrouw
Namens klaagster is geconcludeerd tot opheffing van het beslag op de Destiny met verzoek tot teruggave van het schip aan klaagster. Subsidiair heeft klaagster verzocht om toekenning van een geldelijke tegemoetkoming op grond van artikel 1:37 lid 5 Adw. Daartoe is het volgende aangevoerd.
- A.
De belastingdienst heeft [getuige], ingenieur bij Damen Shipyard Group, gehoord over de constructie van de Destiny. Haar verklaring dat de constructie van het schip niet meer juist is mag niet in de beoordeling van het beklag worden betrokken, omdat niet is vastgesteld dat zij over specifieke deskundigheid ter zake van scheepsconstructies beschikt. Bij gebreke van informatie over de basis van de deskundigheid van [getuige] bestrijdt klaagster de betrouwbaarheid van haar verklaring. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beklag met haar verklaring rekening houdt, doet klaagster een verzoek tot het horen van [getuige] opdat haar deskundigheid op het gebied van scheepsconstructies kan worden getoetst.
- B.
Klaagster stelt zich op het standpunt dat in de Destiny geen verborgen ruimte is geconstrueerd, zoals de inspecteur concludeert. De crux zit hem in het duikluik. Het duikluik is aangebracht met het doel om duikers veilig te water te kunnen laten gaan voor het uitvoeren van werkzaamheden onder het schip, ter bescherming van die personen tegen golfslag en het veilig te water kunnen gaan van duikers als het schip tussen andere schepen ligt. De partner van klaagster heeft verklaard dat hij een dergelijk luik ook had laten aanbrengen op de Maritiem en vanwege goede ervaringen dit ook op de Destiny heeft laten aanbrengen voor het uitvoeren van werkzaamheden. Dat het aanbrengen van een duikluik in een binnenvaartschip volgens de inspecteur ongebruikelijk is, betekent niet dat het nooit voorkomt dat een dergelijke constructie in een binnenvaartschip wordt aangebracht.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdovende middelen via het duikluik op het schip zijn gekomen. Dit is slechts een aanname. Niemand heeft daarover verklaard. Maar ook als het duikluik wel zou zijn gebruikt voor het binnenbrengen van verdovende middelen en derhalve voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor het was bestemd, kan niet worden vastgesteld dat het schip is ingericht met het doel om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. De omschrijving van artikel 1:37 lid 1 Adw is slechts van toepassing op vervoermiddelen waarbij overduidelijk sprake is van een verborgen ruimte (denk aan een dubbele bodem in een auto). In dit geval werden de verdovende middelen aangetroffen in de voorpiek en niet in de ruimte onder de vloerplaten van de voorpiek. De vloerplaat boven het duikluik lag los en deze was slechts over het duikluik geschoven om veiliger over de vloer van de voorpiek te kunnen lopen.
Uit de foto’s die ten tijde van de strafvorderlijke inbeslagname op 26 november 2009 zijn genomen blijkt dat het duikluik al langere tijd daarvoor is aangebracht. Klaagster wijst op de verroeste toestand van die constructie. Dit is een extra aanwijzing dat het duikluik niet is gemaakt voor de invoer van verdovende middelen.
Klaagster verzoekt daarom om opheffing van het beslag en teruggave aan haar van de Destiny.
- C.
Klaagster zou in beginsel niets liever willen dan het schip laten herstellen en het weer in de vaart (laten) nemen. Zij weet van de mogelijkheid dat zij na een ongegrondverklaring van het beklag aan de Minister van Financiën ex artikel 1:37 lid 8 Adw kan verzoeken om het schip alsnog aan haar terug te geven. Genoemd artikel doelt echter op “bijzondere gevallen” en de onderhavige zaak is volgens klaagster geen “bijzonder geval”. Bovendien zullen in die procedure opnieuw de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de belastingdienst worden geraadpleegd en hun standpunten over de constructie van het schip zijn bekend. Mocht de rechtbank het beklag ongegrond verklaren, verzoekt klaagster daarom om haar een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van het in artikel 1:37 lid 5 Adw van toepassing verklaarde artikel 552b (vijfde lid) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is van belang dat klaagster van het strafbare feit is vrijgesproken door het gerechtshof te Amsterdam en dat dit gerechtshof de teruggave van de Destiny heeft gelast aan klaagster. Klaagster wordt door het vervallen van het schip aan de staat onevenredig in haar vermogen getroffen. Zij meent dat zij daarom voor een geldelijke tegemoetkoming in aanmerking komt (zie Hoge Raad 8 juli 1998, NJ 1998, 863). Klaagster heeft de Destiny sinds 8 augustus 2008 volledig in eigendom. De koopprijs van het schip bedroeg EUR 30.000,00. Dat bedrag is volgens een taxatieverslag van Nemo Scheepvaart BV d.d. 29 oktober 2012 ook ongeveer de huidige minimale sloopwaarde van het schip.
3.2
Het standpunt van de inspecteur
Drs. Groenendijk heeft namens de inspecteur geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Zij heeft geen standpunt ingenomen over de vraag of klaagster bij een ongegrondverklaring een geldelijke tegemoetkoming toekomt omdat die bevoegdheid volgens haar is voorbehouden aan de rechter. Zakelijk weergegeven heeft zij het volgende verklaard.
Ad A.
De belastingdienst heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat, toezichteenheid binnenvaart, commissie van deskundigen voor de Rijnvaart, onderzoek laten doen of de Destiny in de huidige staat nog voor ladingvervoer gebruikt mag worden. Volgens het inspectierapport is het antwoord daarop negatief. De inspectie voegt eraan toe dat het schip, om weer aan de eisen van het certificaat van onderzoek te voldoen, hersteld zal moeten worden en na die reparatie door een expert gekeurd zal moeten worden alvorens er een nieuw certificaat afgegeven kan worden. Gezien het resultaat van het onderzoek en met het oog op eventuele teruggave krachtens het bepaalde in artikel 1:37 lid 8 Adw vond de belastingdienst het zinvol om [getuige] te horen over de vraag of de Destiny op eenvoudige wijze in originele staat is terug te brengen. Zij is ingenieur bij een scheepvaartbedrijf en zij houdt zich dagelijks bezig met scheepsconstructies. Aan haar deskundigheid ter zake is door de belastingdienst niet getwijfeld.
Ad B.
Zodra een vervoermiddel naar uiterlijke verschijningsvormen kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken, moet dit door de belastingdienst (douane) in beslag worden genomen op grond van artikel 1:37 lid 1 Adw. Het vervoermiddel hoeft daar niet voor gemaakt te zijn en het is ook niet van belang of daarin daadwerkelijk verdovende middelen of andere contrabande is aangetroffen. Het tijdstip waarop een bepaalde constructie in een vervoermiddel is gemaakt is voor de toepassing van de bevoegdheid tot inbeslagneming evenmin van belang. Deze constructie kan langere tijd voor de ontdekking ervan zijn gemaakt. Het gaat om het moment van ontdekking ervan door de douane. Dat was in dit geval in mei 2012. Het feit dat er een duikluik in het schip is geconstrueerd zegt op zichzelf niets over het al dan niet aan boord brengen van verdovende middelen. Die constatering is voor deze procedure niet van belang. Het is echter wel opvallend dat er in de ruimte boven het duikluik verdovende middelen zijn aangetroffen en dat er tevens natte duikspullen zijn aangetroffen.
De belastingdienst is ermee bekend dat het schip de Maritiem, dat aan de partner van klaagster in eigendom toebehoort, een soortgelijk schip met een soortgelijke constructie is als de Destiny. De Maritiem is in de vorige procedure niet in beslaggenomen omdat er toen niet is gedacht aan de mogelijkheid van inbeslagname krachtens artikel 1:37 Adw. De Maritiem zal alsnog in beslaggenomen worden als in deze procedure wordt vastgesteld dat de Destiny is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.
Het doel van de inbeslagneming ex artikel 1:37 Adw is dat het schip in originele staat wordt terug gebracht, althans in een zodanige toestand dat bij een normale controle door de douane de met het schip vervoerde goederen aangetroffen zullen worden.
Op zich is het juist dat een duikluik wordt aangebracht om veilig te water te kunnen gaan. Het is alleen vrij ongebruikelijk dat een duikluik in een ladingboot wordt aangebracht. Je ziet deze constructies wel bij schepen waarmee werkzaamheden aan andere schepen worden uitgevoerd. Dat zijn vaak kleinere schepen, waar ook een normale toegang is tot het duikluik, en niet – zoals in dit geval – een met een stalen vloerplaat aangebrachte toegang tot het duikluik in de voorpiek. Anders dan klaagster stelt, lag ten tijde van de ontdekking van het strafbare feit de stalen vloerplaat boven het duikluik niet los, maar was deze vastgeschroefd.
Gelet op deze bevindingen stelt de belastingdienst zich op het standpunt dat de Destiny een vervoermiddel is dat is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.
Ad C.
Mocht de rechtbank het beklag ongegrond verklaren dan bestaat er voor klaagster de mogelijkheid om ex artikel 1:37 lid 8 Adw aan de Minister van Financiën te verzoeken het schip aan haar terug te geven. Genoemd artikel bepaalt dat de minister bevoegd is om in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven. De minister zal in dat geval eerst aan de belastingdienst (douane) om advies vragen. In vergelijkbare procedures is door de minister altijd als eis gesteld om het vervoermiddel terug te brengen in een staat dat het niet meer onder artikel 1:37 lid 1 Adw valt.
Ten tijde van de aankoop van de Destiny was het duikluik nog niet aangebracht en was het schip nog ladingwaardig. Op dit moment is het schip dat niet meer en vertegenwoordigt het reeds om die reden een lagere waarde dan de aankoopwaarde van EUR 30.000,00. De dienst Domeinen deelde de inspecteur desgevraagd mee dat de huidige reële waarde van het schip tussen de EUR 20.000,00 en EUR 30.000,00 bedraagt.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en tot afwijzing van het verzoek om toekenning van een geldelijke vergoeding aan klaagster. Zakelijk weergegeven heeft de officier van justitie het volgende verklaard.
Ad A.
Toetsing van de deskundigheid van [getuige] kan buiten beschouwing blijven, omdat deze eis niet geldt voor deze raadkamerprocedure. Gelet op het inspectierapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat kan ook zonder de verklaring van [getuige] worden geoordeeld dat de Destiny in de huidige staat zodanige tekortkomingen heeft dat het niet meer voor ladingdoeleinden gebruikt kan worden.
Ad B.
Anders dan de raadsvrouw maar met de inspecteur is het OM van mening dat het schip een verborgen ruimte heeft. Het gaat om de combinatie van de geconstateerde factoren. Het binnenvaartschip is geen werkschip en er is van buiten af niet te zien dat er een duikluik is aangebracht. Het duikluik is niet vrij toegankelijk en de toegang tot dat luik gaat op in de normale vloerplaten van het schip. Na het aantreffen van de verdovende middelen moest er via duikers achter gekomen worden dat er een duikluik onder de voorpiek was. Bovendien blijkt uit het inspectierapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de verklaring van [getuige] dat het schip in die toestand niet meer voor ladingvervoer geschikt is. In zijn algemeenheid kan dan ook worden gesteld dat er op het schip, dat niet bestemd is als werkschip, een verborgen ruimte is met het doel om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Dat past ook in de verklaring van [medeverdachte 2] dat op het binnenvaartschip de Maritiem, waarin een soortgelijk luik was aangebracht, kennelijk eveneens verdovende middelen door de partner van klaagster binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Een en ander laat onverlet dat een duikluik ook andere doelen kan hebben. Het beklag strekkende tot opheffing van het beslag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Ad C.
Het OM gaat ervan uit dat het schip thans een waarde heeft van tussen EUR 20.000,00 en
EUR 30.000,00, zoals geschat door de Domeinen. Het OM stelt zich op het standpunt dat aan klaagster geen geldelijke tegemoetkoming zal worden toegekend, maar dat klaagster de gelegenheid zal krijgen het schip zodanig te laten herstellen dat het weer voor ladingvervoer gebruikt kan worden. Hierdoor kan klaagster tevens aantonen dat het schip met dat doel door haar is aangekocht. Dit kan worden bewerkstelligd via de procedure van artikel 1:37 lid 8 Adw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Voorvragen
De rechtbank is bevoegd om van het klaagschrift kennis te nemen omdat de inbeslagneming heeft plaatsgehad in de gemeente Terneuzen, gelegen binnen het arrondissement Middelburg
Het klaagschrift is tijdig, dat wil zeggen binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming, bij deze rechtbank ingediend. Klaagster is als eigenaar van de Destiny belanghebbende in de zin van de Adw. Zij is ontvankelijk in het klaagschrift.
3.4.2
De verdere beoordeling
Ad A.
Volgens de verklaring van de inspecteur is [getuige] gehoord met het oog op eventuele teruggave van de Destiny krachtens het bepaalde in artikel 1:37 lid 8 Adw. De rechtbank zal op haar verklaring geen acht slaan in het kader van deze procedure omdat uit het inspectierapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat blijkt dat de Destiny in de huidige staat niet aan de eisen van het certificaat van onderzoek voldoet en daarom niet voor ladingvervoer gebruikt mag worden. Het voorwaardelijk verzoek van klaagster om [getuige] over de basis van haar deskundigheid te horen wordt mitsdien afgewezen omdat de noodzaak ontbreekt haar te horen over de vraag of de Destiny op eenvoudige wijze in originele staat is terug te brengen.
Ad B.
De rechtbank heeft het beklag te beoordelen aan de hand van het criterium of de Destiny
kan worden aangemerkt als “een vervoermiddel, dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken” (zie Hoge Raad 25 maart 2003, LJN AF4209).
Uit het inspectierapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat blijkt dat in de boegschroefruimte van de Destiny, voor de boegschroef een tank is gemaakt van 8 mm staal, afmetingen LxBxH: 2000x1000x750 m/m. De volledige bovenzijde is afneembaar. Deze kan worden gebout met bouten op steek van ongeveer 90 m/m. Ten tijde van het onderzoek lag de bovenzijde los. Aan boord zijn slechts vier bouten aangetroffen. Aan de voorzijde is een ontluchting naar het dek gemaakt met een diameter van 200 m/m. In het vlak is een gat gebrand (kennelijk te water liggend, is zeer slecht uitgevoerd) van een kleine 800x800 m/m.
Op de afbeeldingen van de foto’s, die zijn opgenomen in het dossier van de belastingdienst, heeft de rechtbank waargenomen dat de bovenzijde van die constructie, gezien vanaf de trap naar de voorpiek, opgaat in de normale vloerplaten van het schip en dat er geen vrije toegang tot die constructie is.
Deze constructie, door klaagster ‘duikluik’ genoemd, is volgens de vonnissen en arresten van de strafzaken tegen klaagster, haar partner en de medeverdachten, gebruikt om ongezien –vanonder de waterlijn- een grote hoeveelheid cocaïne in de voorpiek van de Destiny te brengen. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt verder dat de partner van klaagster eerder op soortgelijke wijze via een soortgelijke constructie verdovende middelen aan boord heeft gebracht in een soortgelijk schip genaamd ‘De Maritiem’.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het binnenvaartschip de Destiny geschikt was gemaakt om ongezien contrabande aan boord te brengen en dat het schip naar uiterlijke verschijningsvormen kan worden aangemerkt als een vervoermiddel, dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.
De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft vastgesteld dat het schip in de huidige staat niet meer voldoet aan de eisen van het certificaat van onderzoek (SI 1568) en dat het schip, om weer aan de eisen van het certificaat van onderzoek te voldoen, hersteld zal moeten worden en na die reparatie door een expert gekeurd zal moeten worden alvorens er een nieuw certificaat afgegeven kan worden.
Onder deze omstandigheden zou in deze procedure alleen tot een geclausuleerde teruggave van het schip aan klaagster beslist kunnen worden. Een dergelijke beslissing zou aansluiten
bij het volgens de inspecteur genoemde doel van de inbeslagneming ex artikel 1:37 Adw dat het schip in originele staat wordt terug gebracht en de wens van klaagster om het schip weer in de vaart te (laten) brengen. De rechtbank zal echter niet tot teruggave van het schip beslissen omdat zij van oordeel is dat de bepaling van artikel 1:37 lid 8 Adw daartoe voor klaagster alsnog de mogelijkheid biedt. Klaagster kan de teruggave verzoeken aan de Minister van Financiën en ingeval van diens positieve beslissing op het verzoek zal er vanwege de minister voldoende toezicht zijn op reparatie van het schip. Het beklag zal mitsdien ongegrond worden verklaard.
Ad C.
Reeds in het vorenstaande ziet de rechtbank geen grond voor toekenning van een geldelijke tegemoetkoming aan klaagster. Het is evident dat klaagster door de inbeslagneming van de Destiny (met een waarde van tussen de EUR 20.000,00 en EUR 30.000,00) in haar vermogenspositie wordt getroffen. De vraag is echter of dit een onevenredige benadeling is. De rechtbank acht in dit verband met name de vraag van belang of klaagster met de mogelijkheid van inbeslagneming van het schip rekening had kunnen houden.
Hoewel blijkens het arrest van het gerechtshof te Amsterdam het bewijs van het opzet van klaagster op het medeplegen van de invoer van cocaïne ofwel de medeplichtigheid daaraan in strafrechtelijke zin niet ondubbelzinnig uit de stukken blijkt – en met name de wetenschap van klaagster dat het zou gaan om cocaïne -, staat voor de rechtbank voldoende vast dat klaagster ten tijde van het handelen door haar partner kennis had van het doel dat haar partner met het gebruik van het duikluik had, namelijk om het schip in te richten of toe te rusten om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. De rechtbank vindt steun in dat oordeel doordat klaagster volgens haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep in de strafzaak heeft verklaard dat zij als eigenaar van de Destiny gekend werd in eventuele beslissingen over aanpassingen van dat schip, zo ook met het voornemen van haar partner om in dat schip een zogenaamd duikluik aan te brengen in combinatie met de omstandigheid dat haar partner eerder voor het smokkelen van verdovende middelen in een binnenvaartschip met eenzelfde constructie is veroordeeld. Gelet hierop diende klaagster, onverlet het arrest van het gerechtshof te Amsterdam in klaagsters strafzaak, rekening te houden met de straffen en maatregelen die gebruikelijk in dit type van strafzaken plegen dan wel kunnen worden opgelegd en toegepast, en kan niet worden gezegd dat zij onevenredig in haar vermogen is getroffen door deze inbeslagneming.
Onder deze omstandigheden en rekening houdend met de mogelijkheid dat de Minister van Financiën het schip alsnog aan klaagster kan teruggeven is thans geen plaats voor een geldelijke tegemoetkoming aan klaagster.
4
De beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Zij wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Unnik, voorzitter, mr. Duinhof en mr. Woltring, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Francke en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 november 2012. De beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
Mededeling rechtsmiddel (artikel 552d Sv)
- 1.
Een beschikking ingevolge artikel 552a, 552ab of 552b wordt onverwijld aan de klager betekend.
- 2.
Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening.